Er zijn grote verschillen tussen de stervelingen van de verschillende werelden, zelfs tussen degenen die tot hetzelfde intellectuele en fysieke type behoren, maar alle stervelingen met de waardigheid van wil zijn rechtopgaande dieren, tweevoetigen.
Er bestaan zes evolutionaire grondrassen: drie primaire—rood, geel en blauw—en drie secundaire—oranje, groen en indigo. De meeste bewoonde werelden kennen al deze rassen, maar vele planeten met stervelingen die drie hersendelen bezitten, herbergen alleen de drie primaire typen. Sommige plaatselijke stelsels kennen eveneens alleen deze drie rassen.
Het aantal speciale fysieke zintuigen waarmee de gemiddelde mens is begiftigd bedraagt twaalf, ofschoon de speciale zintuigen van de stervelingen met drie hersendelen een enigszins wijder bereik hebben dan die van de typen met een of twee hersendelen; zij kunnen aanzienlijk meer zien en horen dan de rassen van Urantia.
De jongen worden over het algemeen als eenlingen geboren, meerlingen zijn uitzonderingen en het gezinsleven is op alle typen planeten tamelijk gelijk. De gelijkheid der geslachten is regel op alle gevorderde werelden: man en vrouw zijn gelijk in mentale gaven en geestelijke status. In onze ogen heeft een planeet pas de staat van barbarij achter zich gelaten wanneer de ene sexe de andere niet meer tiranniseert. Dit aspect van de ervaring van schepselen verbetert altijd sterk na de komst van een Materiële Zoon en Dochter.
Seizoenen en temperatuurswisselingen komen voor op alle planeten die door zonnen worden verlicht en verwarmd. Op alle atmosferische werelden komt landbouw algemeen voor; het bewerken van de bodem is de enige bezigheid die de voortschrijdende rassen van al dergelijke planeten gemeen hebben.
Mensen moeten in hun vroege dagen allen dezelfde algemene strijd leveren met microscopische vijanden die gij thans doormaakt op Urantia, ofschoon misschien niet op zo uitgebreide schaal. De levensduur varieert op de verschillende planeten van vijfentwintig jaar op de primitieve werelden, tot bijna vijfhonderd op de meer gevorderde, oudere werelden.
Mensen leven allen in groepen, zowel in stammen als in rassen. Deze groepsafscheidingen zijn inherent aan hun oorsprong en aanleg. Dergelijke neigingen kunnen alleen gemodificeerd worden door voortschrijdende civilisatie en door geleidelijke vergeestelijking. De sociale, economische en bestuurlijke problemen van de bewoonde werelden variëren naargelang de ouderdom van de planeten en de mate waarin zij zijn beïnvloed door de achtereenvolgende perioden dat de goddelijke Zonen er verblijfhouden.
Bewustzijn is de schenking van de Oneindige Geest en functioneert geheel gelijk in uiteenlopende leefmilieus. Stervelingen hebben een bewustzijn dat onderling verwant is, niettegenstaande bepaalde structurele en chemische verschillen die de fysieke natuur der wilsschepselen van de plaatselijke stelsels kenmerken. Ongeacht persoonlijke of fysieke planetaire verschillen, is het mentale leven van al deze verscheidene orden stervelingen zeer gelijksoortig, en hun loopbaan onmiddellijk na de dood is vrijwel geheel dezelfde.
Maar sterfelijk bewustzijn zonder onsterfelijke geest kan niet overleven. Het bewustzijn van de mens is sterfelijk; alleen de geschonken geest is onsterfelijk. Overleving is afhankelijk van vergeestelijking door het dienstbetoon van de Richter—van de geboorte en evolutie van de onsterfelijke ziel. Er moet zich althans geen antagonisme hebben ontwikkeld ten aanzien van de missie van de Richter—het tot stand brengen van de geestelijke transformatie van het materiële bewustzijn.