◄ 188:0
Verhandeling 188
188:2 ►

De periode van het graf

1. De begrafenis van Jezus

188:1.1

Toen Jozef en Nikodemus op Golgota aankwamen, zagen ze dat de soldaten bezig waren Jezus van het kruis af te nemen, terwijl de vertegenwoordigers van het Sanhedrin erbij stonden om te zorgen dat geen van de volgelingen van Jezus zou verhinderen dat zijn lichaam naar de grafkuilen voor misdadigers gebracht werd. Toen Jozef het bevel van Pilatus inzake het lichaam van de Meester aan de hoofdman toonde, maakten de Joden tumult en schreeuwden dat zij het lichaam wilden hebben. In hun razernij probeerden zij zich het lichaam met geweld toe te eigenen, en toen zij dit deden, beval de centurion vier van zijn soldaten bij hem te komen, die met getrokken zwaard schrijlings boven het lichaam van de Meester gingen staan terwijl het daar op de grond lag. De hoofdman beval de andere soldaten bij de beide dieven vandaan te komen en de dreigende bende furieuze Joden terug te drijven. Toen de orde was hersteld, las de hoofdman de vergunning van Pilatus aan de Joden voor, deed een stap opzij, en zei tegen Jozef: ‘Dit lichaam is het uwe, doe ermee wat ge wilt. Ikzelf en mijn soldaten zijn paraat om te zorgen dat niemand tussenbeide komt.’

188:1.2

Een gekruisigde kon niet op een Joodse begraafplaats begraven worden, want er was een strenge wet die dit verbood. Jozef en Nikodemus kenden deze bepaling, en onderweg naar Golgota hadden zij besloten Jezus te begraven in het nieuwe familiegraf van Jozef, dat uitgehouwen was in een zware rotspartij en even ten noorden van Golgota lag, aan de andere kant van de weg naar Samaria. Er had nog nooit iemand in dit graf gelegen en het leek hun gepast dat de Meester daar zou rusten. Jozef geloofde werkelijk dat Jezus uit de dood zou verrijzen, maar Nikodemus betwijfelde dit zeer. Deze vroegere leden van het Sanhedrin hadden hun geloof in Jezus min of meer geheim gehouden, hoewel hun medeleden van het Sanhedrin hen reeds lang hadden verdacht, zelfs al voordat zij zich uit de raad hadden teruggetrokken. Van nu af aan waren zij de openhartigste discipelen van Jezus in heel Jeruzalem.

188:1.3

Rond half vijf vertrok de begrafenisstoet van Jezus van Nazaret, van Golgota naar het graf van Jozef aan de overkant van de weg. Het lichaam was in een linnen laken gewikkeld terwijl de vier mannen het droegen, hierbij gevolgd door de trouwe vrouwen uit Galilea, die alles bleven gadeslaan. De mannen die het materiële lichaam van Jezus naar het graf droegen, waren Jozef, Nikodemus, Johannes en de Romeinse centurion.

188:1.4

Zij droegen het lichaam het graf in, een kamer van ongeveer drie meter in het vierkant, waar zij het haastig gereedmaakten om bijgezet te worden. De Joden begroeven hun doden niet echt, feitelijk balsemden zij hen. Jozef en Nikodemus hadden grote hoeveelheden myrrhe en aloë meegebracht en zij omwikkelden nu het lichaam met windsels die doordrenkt waren met oplossingen hiervan. Toen de balseming was voltooid, bonden zij een doek om het gelaat, wikkelden het lichaam in een linnen laken, en legden het eerbiedig op een richel in het graf.

188:1.5

Toen het lichaam in het graf was geplaatst, wenkte de hoofdman zijn soldaten naderbij om de steen die als deur voor het graf diende, voor de ingang te helpen rollen. Daarop vertrokken de soldaten met de lichamen van de dieven naar Gehenna, terwijl de anderen in droefheid naar Jeruzalem terugkeerden om het Paasfeest te vieren volgens de wetten van Mozes.

188:1.6

Er werd bij de begrafenis van Jezus met aanzienlijke haast te werk gegaan, omdat dit de dag van voorbereiding was en de Sabbat spoedig zou beginnen. De mannen haastten zich terug naar de stad, maar de vrouwen bleven in de buurt van het graf totdat het heel donker was geworden.

188:1.7

Terwijl dit alles zich afspeelde, verscholen de vrouwen zich in de nabijheid zodat zij alles zagen en wisten waar de Meester was neergelegd. Zij hielden zich verborgen omdat het vrouwen niet was toegestaan zich bij zulk een gelegenheid op te houden in het gezelschap van mannnen. Deze vrouwen vonden niet dat Jezus op de juiste wijze was gereedgemaakt om bijgezet te kunnen worden, en zij besloten onderling om terug te gaan naar het huis van Jozef, rust te houden op de Sabbat, kruiden en zalven te bereiden en op zondagochtend terug te komen om het lichaam van de Meester op de juiste wijze te balsemen voor de rust des doods. De vrouwen die op deze vrijdagavond bij het graf achterbleven waren: Maria Magdalena, Maria, de vrouw van Klopas, Marta, een andere zuster van de moeder van Jezus, en Rebekka van Sepforis.

188:1.8

Behalve David Zebedeüs en Jozef van Arimatea geloofden of begrepen maar heel weinigen van Jezus’ discipelen echt dat hij op de derde dag uit het graf zou verrijzen.


◄ 188:0
 
188:2 ►