◄ 184:2
Verhandeling 184
184:4 ►

Voor het gerecht van het Sanhedrin

3. Voor het gerecht van leden van het Sanhedrin

184:3.1

Ongeveer half vier in de ochtend van deze vrijdag opende Kajafas, de hogepriester, de zitting van de rechtbank van leden van het Sanhedrin en verzocht Jezus voor te leiden voor het formele gerechtelijke verhoor. Bij drie vorige gelegenheden had het Sanhedrin met grote meerderheid van stemmen de dood van Jezus verordend, had het beslist dat hij des doods schuldig was op grond van informele aanklachten van wetsovertreding, godslastering en het negeren van de tradities van de vaderen van Israel.

184:3.2

Dit was niet een op reguliere wijze bijeengeroepen vergadering van het Sanhedrin en ze werd ook niet gehouden op de gebruikelijke plaats, de zaal van gehouwen steen in de tempel. Dit was een bijzonder onderzoekshof van ongeveer dertig leden van het Sanhedrin, bijeengeroepen in het paleis van de hogepriester. Johannes Zebedeüs was gedurende dit gehele zogenaamde proces bij Jezus.

184:3.3

Wat waren deze overpriesters, schriftgeleerden, Sadduceeën en sommige Farizeeën ingenomen met het feit dat deze Jezus, hij die een aantasting van hun positie en een uitdaging van hun gezag vormde, nu veilig in hun handen was! Zij waren vastbesloten dat hij nooit meer levend aan hun wraakzuchtige klauwen zou ontsnappen.

184:3.4

Als regel gingen de Joden, als iemand terechtstond voor een halsmisdaad, met grote omzichtigheid te werk en namen zij alle voorzorgsmaatregelen in acht, opdat de keuze der getuigen en het gehele proces eerlijk in zijn werk zou gaan. Maar bij deze gelegenheid was Kajafas meer een aanklager dan een onbevooroordeelde rechter.

184:3.5

Jezus verscheen voor dit gerecht in zijn gewone kleding en met de handen op zijn rug gebonden. Het gehele college was verbaasd over zijn majesteitelijke verschijning en raakte er enigszins door in verwarring. Nog nimmer hadden zij zo’n gevangene voor zich gezien, noch een dergelijke kalmte aanschouwd bij een man die voor een halsmisdaad terechtstond.

184:3.6

De Joodse wet schreef voor dat de verklaringen van minstens twee getuigen aangaande enig punt moesten overeenstemmen, alvorens dit de gevangene ten laste kon worden gelegd. Judas kon niet als getuige tegen Jezus worden gebruikt, omdat de Joodse wet uitdrukkelijk verbood een verrader als getuige te laten optreden. Er waren meer dan twintig valse getuigen voorhanden, maar hun verklaringen waren zo tegenstrijdig en zo duidelijk verzonnen, dat zelfs de leden van het Sanhedrin zich zeer schaamden over deze vertoning. Jezus stond daar zwijgend en zag minzaam op de meinedigen neer en juist deze gelaatsuitdrukking bracht de leugenachtige getuigen in verlegenheid. De hele tijd waarin deze valse getuigenverklaringen werden afgelegd, sprak de Meester geen woord; hij gaf geen antwoord op hun vele valse beschuldigingen.

184:3.7

De enige keer dat de verklaringen van twee der vele valse getuigen zelfs maar een schijn van overeenstemming vertoonden, was toen twee mannen getuigden dat zij Jezus tijdens een van zijn toespraken in de tempel hadden horen zeggen dat hij ‘deze tempel die met handen is gemaakt zou afbreken en in drie dagen een andere tempel zou maken, zonder handen.’ Dit was niet precies wat Jezus had gezegd, nog afgezien van het feit dat hij op zijn eigen lichaam had gewezen toen hij de bewuste opmerking maakte.

184:3.8

Ofschoon de hogepriester Jezus toeschreeuwde: ‘Antwoord ge niet op al deze beschuldigingen?’ deed Jezus zijn mond niet open. Hij stond daar zwijgend, terwijl al deze valse getuigen hun verklaringen aflegden. Haat, fanatisme en gewetenloze overdrijving kenmerkten de woorden van deze meinedigen zozeer, dat hun getuigenis verviel doordat het in zichzelf verstrikt raakte. De allerbeste weerlegging van hun valse beschuldigingen was het kalme, majesteitelijke zwijgen van de Meester.

184:3.9

Kort nadat de valse getuigen waren begonnen hun verklaringen af te leggen, was Annas aangekomen en had hij zijn plaats naast Kajafas in genomen. Annas stond nu op en betoogde dat dit dreigement van Jezus om de tempel af te breken voldoende grond was om drie beschuldigingen tegen hem in te brengen:

184:3.10

1. dat hij een gevaarlijk misleider was van het volk; dat hij hun dingen leerde die onmogelijk waren en hen ook anderszins bedroog;

184:3.11

2. dat hij een fanatiek revolutionair was, omdat hij ervoor pleitte met geweld de hand te slaan aan de heilige tempel, want hoe kon hij hem anders afbreken?

184:3.12

3. dat hij magie onderrichtte, aangezien hij beloofde een nieuwe tempel te bouwen en dat zonder handen.

184:3.13

Het gehele Sanhedrin was reeds tot overeenstemming gekomen dat Jezus schuldig was aan overtredingen van de Joodse wetten waarvoor hij de doodstraf verdiende, maar het ging hen er nu meer om beschuldigingen te formuleren met betrekking tot zijn gedrag en onderricht, die voor Pilatus een rechtvaardiging zouden kunnen vormen om de doodstraf uit te spreken over hun gevangene. Zij wisten dat ze de toestemming van de Romeinse gouverneur moesten zien te krijgen alvorens zij Jezus op wettige wijze ter dood konden brengen. Annas was van plan daartoe de gedragslijn te volgen om het te doen voorkomen alsof Jezus een gevaarlijke leraar was, die men niet vrij onder het volk kon laten rondlopen.

184:3.14

Maar Kajafas kon het niet langer aanzien dat de Meester daar in volmaakte kalmte stond, zonder een woord te zeggen. Hij dacht op zijn minst één manier te kennen om de gevangene aan het spreken te krijgen. Dus vloog hij op Jezus af, schudde hem een beschuldigende vinger in zijn gezicht, en zei: ‘Ik bezweer u in de naam van de levende God om ons te zeggen of gij de Verlosser zijt, de Zoon van God.’ Jezus antwoordde Kajafas: ‘Dat ben ik. Spoedig ga ik naar de Vader en dan zal de Zoon des Mensen bekleed worden met macht en opnieuw heersen over de heerscharen des hemels.’

184:3.15

Toen de hogepriester Jezus deze woorden hoorde uitspreken, werd hij ontzettend kwaad, scheurde zijn opperkleed, en riep uit: ‘Waarvoor hebben wij verder nog getuigen nodig? Ziet, gij hebt nu allen de godslastering van deze mens gehoord. Wat moet er nu met deze wetsovertreder en godslasteraar gebeuren naar uw mening?’ En allen antwoordden zij eenstemmig: ‘Hij is des doods schuldig; laat hem gekruisigd worden.’

184:3.16

Toen Jezus voor Annas of voor de leden van het Sanhedrin stond, toonde hij niet de minste belangstelling in de vragen die hem gesteld werden, behalve in de ene vraag die betrekking had op zijn zelfschenkingsmissie. Toen hem gevraagd werd of hij de Zoon van God was, antwoordde hij onmiddellijk en ondubbelzinnig in bevestigende zin.

184:3.17

Annas vroeg het proces voort te zetten en concrete beschuldigingen ten aanzien van de verhouding van Jezus tot de Romeinse wet en de Romeinse instellingen te formuleren, om deze vervolgens aan Pilatus te kunnen voorleggen. De raadsleden wilden deze zaken zo snel mogelijk afwerken, niet alleen omdat het de dag van voorbereiding voor het Paasfeest was en er na het middaguur geen profaan werk meer mocht worden verricht, maar ook omdat zij bang waren dat Pilatus ieder moment naar de Romeinse hoofdstad van Judea, Caesarea, zou kunnen terugkeren, aangezien hij alleen in Jeruzalem was voor de viering van het Paasfeest.

184:3.18

Maar Annas slaagde er niet in de raadsleden in de hand te houden. Toen Jezus Kajafas zo onverwacht had geantwoord, stapte de hogepriester naar voren en sloeg hem in het gelaat. En Annas raakte werkelijk geschokt toen de andere leden van het gerecht bij het verlaten van de zaal Jezus in het gezicht spuwden en velen hem spottend met de vlakke hand sloegen. Zo eindigde om half vijf in wanorde en ongekende verwarring deze eerste zitting van het gerecht van leden van het Sanhedrin.

184:3.19

Dertig bevooroordeelde en door traditie verblinde valse rechters met hun valse getuigen, matigen zich aan recht te spreken over de rechtvaardige Schepper van een universum. En deze door hartstocht bewogen beschuldigers raken geërgerd door het majesteitelijke zwijgen en de verheven houding van deze God-mens. Zijn zwijgen is verschrikkelijk om te verdragen; zijn woorden zijn onbevreesd en tartend. Hij blijft onbewogen onder hun dreigementen en onverschrokken onder hun aanvallen. De mens zit ten oordeel over God, maar zelfs dan heeft deze mensen lief en zou hij hen indien mogelijk willen redden.


◄ 184:2
 
184:4 ►