Voordat zij uit de hof op weg gingen met Jezus, ontstond er verschil van mening tussen de Joodse kapitein van de tempelwachters en de Romeinse kapitein van de compagnie soldaten, over de plaats waar zij Jezus heen moesten brengen. De kapitein van de tempelwachters gaf bevel dat hij naar Kajafas gebracht moest worden, die toen hogepriester was. De kapitein van de Romeinse soldaten gebood dat Jezus naar het paleis van Annas gevoerd moest worden, de vorige hogepriester en schoonvader van Kajafas. Hij deed dit omdat de Romeinen gewoon waren rechtstreeks met Annas te onderhandelen wanneer het zaken betrof die te maken hadden met de tenuitvoerlegging van de Joodse geestelijke wetten. De bevelen van de Romeinse kapitein werden gehoorzaamd: Jezus werd naar het huis van Annas gebracht voor het eerste verhoor.
Judas marcheerde mee, dichtbij de kapiteins, en ving alles op wat er gezegd werd, maar nam geen deel aan het twistgesprek, want noch de Joodse kapitein, noch de Romeinse officier wilde ook maar een woord met de verrader wisselen—zozeer verachtten zij hem.
Ongeveer terzelfdertijd versnelde Johannes Zebedeüs zijn pas tot hij dicht bij Jezus kwam die tussen de twee kapiteins in liep, omdat hij de opdracht van zijn Meester indachtig was om steeds bij de hand te zijn. De bevelhebber van de tempelwacht zag Johannes naast de troep komen lopen en zei tot zijn assistent: ‘Grijp die man en bind hem. Hij is een van de volgelingen van deze kerel.’ Toen echter de Romeinse kapitein dit hoorde, omkeek en Johannes zag, gaf hij bevel dat de apostel bij hem moest komen lopen en dat niemand hem lastig mocht vallen. Vervolgens zei de Romeinse kapitein tot de Joodse kapitein: ‘Deze man is geen verrader en evenmin een lafaard. Ik zag hem in de hof en hij trok geen zwaard om tegenstand te bieden. Hij heeft de moed om naar voren te komen om bij zijn Meester te zijn, en niemand mag hem arresteren. De Romeinse wet staat iedere gevangene minstens één vriend toe om hem bij te staan voor het gerecht en men mag deze man niet beletten zijn Meester, de gevangene, terzijde te staan.’ Toen Judas dit hoorde, schaamde hij zich zozeer en voelde hij zich zo vernederd, dat hij achterbleef en achter de marcherende troep ging lopen, zodat hij alleen bij het paleis van Annas aankwam.
Dit nu verklaart waarom het Johannes Zebedeüs werd toegestaan bij Jezus te blijven gedurende al diens smartelijke ervaringen tijdens deze nacht en de dag die erop volgde. De Joden waren bevreesd om ook maar iets tegen Johannes te zeggen of om hem op enigerlei wijze lastig te vallen, aangezien hij iets van de status had van een Romeins raadsman, die was aangewezen om op te treden als waarnemer van de handelingen van het Joodse geestelijke hof. Johannes’ geprivilegieerde positie werd nog veiliger toen de Romein, tijdens diens overdracht van Jezus aan de kapitein van de tempelwacht bij het hek van het paleis van Annas, tegen zijn assistent zei: ‘Ga met deze gevangene mee en zorg dat deze Joden hem niet doden zonder de toestemming van Pilatus. Zie toe dat zij hem niet vermoorden en zorg ervoor dat zijn vriend, de Galileeër, erbij wordt gelaten en alles wat er gebeurt te zien krijgt.’ En zo kon Johannes aldoor in de buurt blijven van Jezus, tot aan zijn dood aan het kruis, ofschoon de andere tien apostelen gedwongen waren zich schuil te houden. Johannes handelde onder de bescherming der Romeinen en de Joden durfden hem niet te molesteren tot na de dood van de Meester.
En gedurende de gehele tocht naar het paleis van Annas deed Jezus zijn mond niet open. Van het moment van zijn arrestatie tot aan het ogenblik dat hij voor Annas verscheen, sprak de Zoon des Mensen geen woord.
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.