◄ 172:4
Verhandeling 172
173:0 ►

Het binnengaan van Jeruzalem

5. De houding van de apostelen

172:5.1

Deze zondagavond liep Jezus bij hun terugkeer naar Betanië iets voor de apostelen uit. Er werd geen woord gezegd totdat zij na hun aankomst bij het huis van Simon uiteengingen. Nooit hebben twaalf mensen zulke verschillende en onverklaarbare emoties ondergaan als nu in het bewustzijn en de ziel van deze ambassadeurs van het koninkrijk opwelden. Deze stoere Galileeërs waren verward en van hun stuk; zij wisten niet wat ze nog verder konden verwachten en zij waren te verrast om erg bang te zijn. Zij wisten niets van de plannen van de Meester voor de volgende dag, en ze stelden geen vragen. Ieder ging naar het huis waar hij logeerde, ofschoon er van slapen niet veel kwam, behalve bij de tweelingen. Er werd echter geen gewapende wacht gehouden over Jezus in het huis van Simon.

172:5.2

Andreas was geheel verbijsterd, vrijwel in de war. Hij was de enige apostel die geen ernstige poging deed om na te gaan wat de uitbarsting van populaire bijval waard was. Hij werd te zeer in beslag genomen door de gedachte aan zijn verantwoordelijkheid als hoofd van het korps der apostelen om ernstig na te denken over de bedoeling of de betekenis van de luide hosanna’s van de menigte. Andreas hield voortdurend enkele van zijn mede-apostelen in het oog, van wie hij vreesde dat zij zich gedurende de algemene opwinding door hun emoties zouden laten meeslepen, in het bijzonder Petrus, Jakobus, Johannes en Simon Zelotes. Deze hele dag en de dagen daarop werd Andreas door ernstige twijfel gekweld, maar hij sprak geen enkele keer over deze bange voorgevoelens met zijn mede-apostelen. Hij maakte zich zorgen over de houding van enkelen van de twaalf van wie hij wist dat ze met zwaarden gewapend waren, maar hij wist niet dat ook zijn eigen broer, Petrus, zo’n wapen bij zich droeg. Vandaar dat de intocht in Jeruzalem op Andreas, in vergelijking met de anderen, niet zo’n diepe indruk maakte; hij werd te zeer in beslag genomen door de verantwoordelijkheden van zijn functie om voor andere dingen ontvankelijk te zijn.

172:5.3

Simon Petrus werd in het eerst bijna geheel meegesleept door deze manifestatie van enthousiasme onder het volk, maar toen ze die avond naar Betanië terugkeerden, was hij in aanzienlijke mate ontnuchterd. Petrus kon er eenvoudig niet achter komen wat de Meester bewoog. Hij was verschrikkelijk teleurgesteld dat Jezus niet inspeelde op deze golf van gunstige gezindheid onder het volk met het afleggen van een of andere verklaring. Petrus kon niet begrijpen waarom Jezus niet tot het volk gesproken had toen zij bij de tempel aankwamen, of ten minste een van zijn apostelen had toegestaan het volk toe te spreken. Petrus was een groot prediker en het verdroot hem de kansen die zo’n groot, ontvankelijk en enthousiast gehoor bood, ongebruikt te laten voorbijgaan. Hij zou heel graag het evangelie van het koninkrijk hebben willen prediken tot de massa die daar op dat ogenblik in de tempel aanwezig was, maar de Meester had hun juist nadrukkelijk opgedragen om gedurende deze Paasweek niet te onderrichten of te prediken in Jeruzalem. De reactie op de opzienbarende intocht in de stad was bij Petrus rampzalig: die avond was hij ontnuchterd en onuitsprekelijk bedroefd.

172:5.4

Voor Jakobus Zebedeüs was deze zondag een dag van verbijstering en diepe verwarring; hij kon de strekking van het gebeuren niet vatten; hij kon niet begrijpen welke bedoeling de Meester had gedreven toen hij eerst deze wilde toejuichingen had toegelaten en vervolgens, toen ze bij de tempel waren aangekomen, had geweigerd een woord tot het volk te spreken. Terwijl de optocht de Olijfberg afdaalde naar Jeruzalem, en in het bijzonder toen de duizenden pelgrims die de stad uitstroomden om de Meester te verwelkomen, hen bereikten, werd Jakobus verscheurd door de tegenstrijdige emoties van triomfantelijke blijdschap en voldoening over wat hij zag, en anderzijds hevige angst voor wat er zou gaan gebeuren wanneer ze de tempel zouden bereiken. Vervolgens was hij terneergeslagen en diep teleurgesteld geraakt toen Jezus van de ezel afsteeg en op zijn gemak door de tempelhoven begon te wandelen. Jakobus kon niet begrijpen waarom Jezus zulk een prachtige gelegenheid om het koninkrijk te verkondigen, liet voorbijgaan. Die avond waren zijn gedachten geheel in de greep van een vreselijke, kwellende onzekerheid.

172:5.5

Johannes Zebedeüs begreep wel enigzins waarom Jezus dit had gedaan, hij begreep althans ten dele de geestelijke betekenis van deze zogenaamde triomfantelijke intocht in Jeruzalem. Terwijl de menigte zich voortbewoog naar de tempel en Johannes zijn Meester daar schrijlings op de ezel zag zitten, herinnerde hij zich dat Jezus eens een tekst uit de Schrift had aangehaald, de uitspraak van Zacharia, die de komst van de Messias beschreef als het binnenrijden van Jeruzalem door een man des vredes op een ezel. Toen hij deze tekst uit de Schrift overwoog, begon Johannes op deze zondagmiddag de symbolische betekenis van het schouwspel te begrijpen. Hij begreep althans voldoende van deze tekst om zich over het gebeuren enigszins te verheugen en om niet al te zeer terneergeslagen te raken door de ogenschijnlijk doelloze afloop van de triomfantelijke intocht. Johannes had een soort bewustzijn dat van nature in symbolen dacht en voelde.

172:5.6

Filippus was geheel ondersteboven door het plotselinge en het spontane van de uitbarsting. Tijdens de afdaling van de Olijfberg kon hij zijn gedachten niet voldoende verzamelen om zich een bepaald idee te vormen over hetgeen waar de hele demonstratie nu eigenlijk om ging. In zekere zin verheugde hij zich over het gebeuren, omdat zijn Meester geëerd werd. Tegen de tijd dat zij de tempel bereikten, raakte hij verontrust door de gedachte dat Jezus hem misschien zou kunnen vragen om de menigte te eten te geven, zodat het gedrag van Jezus toen hij zich op zijn gemak van de menigten losmaakte, hetgeen de meeste apostelen zo diep teleurstelde, een grote opluchting voor Filippus betekende. Menigten waren af en toe een grote beproeving geweest voor de hofmeester van de twaalf. Nadat deze persoonlijke vrees met betrekking tot de materiële noden van de menigte van hem was afgevallen, gaf Filippus, net als Petrus, uitdrukking aan zijn teleurstelling dat er niets gedaan werd om de menigte te onderrichten. Die avond begon Filippus na te denken over deze ervaringen en kwam hij in de verleiding om de hele idee van het koninkrijk in twijfel te trekken; hij vroeg zich eerlijk af wat al deze dingen konden betekenen, maar hij gaf tegenover niemand uiting aan zijn twijfel: hij hield te veel van Jezus. Hij had een groot persoonlijk geloof in de Meester.

172:5.7

Natanael kwam, afgezien van de symbolische en profetische aspecten, het dichtst bij een begrijpen van de reden waarom de Meester gebruikmaakte van de steun van de massa der Paasfeestgangers. Hij had voor zichzelf reeds uitgemaakt, nog voor ze de tempel hadden bereikt, dat Jezus zonder zulk een demonstratieve intocht in Jeruzalem op het moment dat hij het zou wagen de stad binnen te komen door de dienaren van het Sanhedrin zou zijn gearresteerd en in de gevangenis zou zijn geworpen. Daarom was hij ook niet in het minst verwonderd dat Jezus geen verder gebruik maakte van de juichende menigte toen hij eenmaal binnen de muren van de stad was, en op deze wijze de Joodse leiders zo sterk had geïmponeerd, dat ze er wel van af zouden zien hem meteen in hechtenis te nemen. Omdat hij de werkelijke reden begreep waarom de Meester op deze wijze de stad binnenging, ging Natanael natuurlijk in evenwichtiger gemoedstoestand met de stoet mee en was hij minder van streek en teleurgesteld dan de andere apostelen door de handelwijze van Jezus daarna. Natanael had veel vertrouwen in Jezus’ begrijpen van mensen en ook in zijn scherpzinnigheid en handigheid in het aanpakken van moeilijke situaties.

172:5.8

Matteüs was eerst verstomd over de opvoering van dit schouwspel. Hij vatte de betekenis niet van wat zich voor zijn ogen afspeelde, totdat ook hij zich het Schriftgedeelte uit Zacharia herinnerde waar de profeet had gesproken over de verheugenis van Jeruzalem omdat haar koning was gekomen, verlossing brengend en rijdend op het jong van een ezelin. Terwijl de optocht zich voortbewoog in de richting van de stad en vervolgens naar de tempel trok, raakte Matteüs buiten zichzelf van vreugde; hij was er zeker van dat er iets bijzonders zou gaan gebeuren wanneer de Meester aan het hoofd van deze luid roepende menigte bij de tempel zou aankomen. Toen een van de Farizeeën de spot dreef met Jezus door te zeggen: ‘Ziet allen, ziet wie hier aankomt, de koning der Joden rijdende op een ezel!’ kon Matteüs slechts met de grootste zelfbeheersing zijn handen van hem af houden. Geen van de twaalf was die avond op de terugweg naar Betanië méér in de put. Op Simon Petrus en Simon Zelotes na, ervoer hij de sterkste nerveuze spanning en tegen de avond was hij in een toestand van uitputting. De volgende morgen echter was Matteüs een stuk opgemonterd: hij was per slot van rekening een verliezer die niet bij de pakken neer bleef zitten.

172:5.9

Tomas was van alle twaalf wel het meest verbijsterd en in de war. De meeste tijd liep hij alleen maar mee, het schouwspel gadeslaand en zich in gemoede afvragend wat toch het motief van de Meester kon zijn om aan zo ’ n eigenaardige betoging mee te doen. Diep in zijn hart vond hij de hele vertoning een beetje kinderachtig, zoal niet ronduit dwaas. Hij had Jezus nog nooit iets dergelijks zien doen en had geen idee hoe hij zijn vreemde handelwijze op deze zondagmiddag moest verklaren. Tegen de tijd dat zij de tempel hadden bereikt was Tomas tot de conclusie gekomen dat deze demonstratie van het volk ten doel had het Sanhedrin zo”n angst in te boezemen, dat zij het niet zouden aandurven de Meester onmiddellijk in hechtenis te nemen. Op de terugweg naar Betanië dacht Tomas veel na, maar zei niets. Tegen de tijd dat ze ter ruste gingen, begon de handigheid waarmee de Meester deze rumoerige intocht in Jeruzalem op touw had gezet, een zekere humoristische bekoring voor hem te krijgen, en door deze reactie werd hij een stuk opgemonterd.

172:5.10

Deze zondag was begonnen als een grote dag voor Simon Zelotes. Hij zag visioenen van wonderbare gebeurtenissen die in de komende dagen in Jeruzalem zouden plaatsvinden, en hierin had hij gelijk; Simon droomde echter van het vestigen van een nieuwe nationale regering van de Joden, met Jezus op Davids troon. Simon zag al hoe de nationalisten plotseling in actie zouden komen zodra het koninkrijk was uitgeroepen, en hij zag zichzelf als opperbevelhebber van de zich verzamelende krijgsmacht van het nieuwe koninkrijk. Toen ze de Olijfberg afdaalden, zag hij het Sanhedrin met zijn hele aanhang zelfs al dood, vóór de zon die dag zou ondergaan. Hij geloofde werkelijk dat er iets groots stond te gebeuren. Hij was de luidruchtigste man in de hele menigte. Om vijf uur die middag was hij een zwijgende, verpletterde en gedesillusioneerde apostel. Hij herstelde zich nooit meer helemaal van de neerslachtigheid die door de schok van deze dag over hem kwam, althans niet tot lang na de opstanding van de Meester.

172:5.11

Voor de tweelingbroers, de zonen van Alfeüs, was dit een volmaakte dag. Zij genoten werkelijk van de hele optocht, en daar zij niet aanwezig waren tijdens het rustige bezoek aan de tempel, ontging hun veel van de anticlimax die volgde op de beroering onder het volk. Zij konden met geen mogelijkheid het neerslachtige gedrag van de apostelen begrijpen toen zij die avond in Betanië terugkwamen. In de herinnering van de tweelingbroers bleef dit altijd de dag waarop zij zich op aarde het dichtst bij de hemel hadden gevoeld. Deze dag was de climax van hun hele loopbaan als apostelen, de dag waarop zij de hoogste voldoening hadden gesmaakt. De herinnering aan deze zondagmiddag toen zij buiten zichzelf van vreugde waren, bleef een steun voor hen gedurende de gehele tragedie van deze veelbewogen week, tot aan het uur van de kruisiging toe. Het was de meest passende intocht voor een koning die de tweelingbroers zich konden voorstellen: zij genoten van ieder moment dat het schouwspel duurde. Alles wat zij zagen, keurden zij volkomen goed en de herinnering eraan koesterden zij nog lang.

172:5.12

Van alle apostelen werd Judas Iskariot het ongunstigst beïnvloed door deze intocht in Jeruzalem. Zijn denken was onaangenaam geagiteerd vanwege de berisping die hij de dag tevoren van de Meester had gekregen in verband met diens zalving door Maria op het feest ten huize van Simon. Judas gruwde van de hele vertoning. Hij vond alles kinderachtig, zo niet ronduit belachelijk. In de ogen van deze wraakzuchtige apostel leek Jezus in deze gebeurtenissen veeleer de rol te spelen van een clown dan van een koning. Hij nam ernstig aanstoot aan de hele vertoning. Hij was het eens met de Grieken en de Romeinen, die neerzagen op een ieder die bereid was op een ezel of op een jong van een ezel te rijden. Tegen de tijd dat de triomftocht de stad was binnengetrokken, had Judas vrijwel het besluit genomen om het hele idee van een dergelijk koninkrijk te laten varen; hij was bijna besloten al deze bespottelijke pogingen om het koninkrijk des hemels op te richten, te verzaken. Maar toen dacht hij weer aan de opstanding van Lazarus en aan nog vele andere dingen, en besloot bij de twaalf te blijven, althans nog één dag. Bovendien droeg hij het geld van de apostelen en hij wilde er niet vandoor gaan met dat geld in zijn bezit. Op de terugweg naar Betanië die avond, werd zijn gedrag niet vreemd gevonden, aangezien alle apostelen even neerslachtig en stil waren.

172:5.13

Judas werd geweldig beïnvloed door de spot van zijn Sadducese vrienden. Van alle omstandigheden die een rol speelden in zijn definitieve besluit om zich van Jezus en zijn mede-apostelen af te keren, was er geen dat hem sterker beïnvloedde dan een zeker voorval dat zich voordeed op het moment dat Jezus de stadspoort bereikte. Een vooraanstaand Sadduceeër (een vriend van de familie van Judas) snelde op hem toe, sloeg hem op de schouder en zei met groot vertoon van vrolijkheid op spottende toon: ‘Waarom kijk je zo verdrietig, beste vriend; wees wat vrolijk en doe mee met ons allemaal nu wij deze Jezus van Nazaret tot koning der Joden uitroepen, zoals hij daar op een ezel door de poorten van Jeruzalem rijdt.’ Judas was nooit teruggedeinsd voor vervolging, maar hij kon er niet tegen om op deze manier belachelijk gemaakt te worden. Bij zijn lang gekoesterde wraakgevoelens kwam nu ook nog deze fatale vrees om belachelijk te lijken, dat verschrikkelijke, angstige gevoel dat hij zich schaamde voor zijn Meester en zijn mede-apostelen. In zijn hart was deze apostel die tot ambassadeur van het koninkrijk was gewijd, reeds een afvallige; hij moest alleen nog maar een aannemelijk excuus vinden voor een openlijke breuk met de Meester.


◄ 172:4
 
Verhandeling 173 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.