Heel laat op de avond van zondag, 26 februari, kwam een koerier uit Betanië te Filadelfia aan met een boodschap van Marta en Maria, die luidde: ‘Heer, hij dien gij liefhebt is heel ziek.’ Deze boodschap bereikte Jezus toen de avondbijeenkomst werd besloten, juist toen hij afscheid nam van de apostelen voor de nacht. Eerst antwoordde Jezus niet. Er vond een van die vreemde intermezzo’s plaats, een ogenblik dat hij in communicatie scheen te zijn met iets buiten en boven hemzelf. Daarna zag hij op, richtte zich tot de koerier en zei, terwijl de apostelen het konden horen: ‘Deze ziekte is niet werkelijk ten dode. Twijfel niet dat zij benut kan worden om God te verheerlijken en de Zoon te verhogen.’
Jezus hield heel veel van Marta, Maria en hun broer Lazarus; hij had hen innig lief. Zijn eerste, menselijke gedachte was om direct naar hen toe te gaan om hen te helpen, maar een ander idee kwam op in zijn gecombineerde bewustzijn. Hij had bijna de hoop opgegeven dat de Joodse leiders te Jeruzalem ooit het koninkrijk zouden aanvaarden, maar hij had zijn volk nog steeds lief en nu deed zich een plan aan hem voor waardoor de schriftgeleerden en Farizeeën in Jeruzalem nog eenmaal de kans zouden krijgen zijn onderricht te aanvaarden. Hij besloot om, indien dit ook de wil van zijn Vader zou zijn, dit laatste beroep op Jeruzalem het meest diepgaande en verbazingwekkende uiterlijke werk van zijn gehele loopbaan op aarde te maken. De Joden klampten zich vast aan de idee van een verlosser die wonderen verrichtte. En ofschoon hij weigerde zich te verlagen tot het verrichten van materiële wonderen of tot het opvoeren van een wereldlijk vertoon van politieke macht, vroeg hij nu toestemming van de Vader om zijn tot dusver nog niet ten toon gespreide macht over leven en dood te manifesteren.
De Joden hadden de gewoonte hun doden te begraven op de dag van hun overlijden: dit was een noodzakelijk gebruik in zulk een warm klimaat. Het gebeurde dikwijls dat zij iemand in het graf legden die alleen maar in coma verkeerde, met het gevolg dat zo iemand op de tweede dag, of zelfs op de derde, uit het graf tevoorschijn kwam. Maar de Joden geloofden dat, hoewel de geest of ziel zich gedurende twee of drie dagen bij het lichaam kon ophouden, deze nooit langer dan drie dagen daar bleef wachten; dat het ontbindingsproces op de vierde dag reeds duidelijk was gevorderd, en dat niemand na het verstrijken van deze periode ooit uit het graf terugkeerde. En hierom bleef Jezus nog twee volle dagen in Filadelfia, voordat hij zich gereedmaakte om op weg te gaan naar Betanië.
Dienovereenkomstig zei hij op woensdagochtend vroeg tegen zijn apostelen: ‘Laten we ons direct klaarmaken om Judea weer in te gaan.’ Toen de apostelen hun Meester dit hoorden zeggen, trokken ze zich een poosje onder elkaar terug om met elkaar te overleggen. Jakobus nam de leiding bij de bespreking, en ze waren het er allen over eens dat het niets dan dwaasheid zou zijn om Jezus opnieuw Judea in te laten gaan; als één man kwamen ze dan ook bij Jezus terug en deelden hem dit mee. Jakobus zei: ‘Meester, een paar weken geleden waart ge nog in Jeruzalem en trachtten de leiders u te doden, terwijl het volk van zins was u te stenigen. Toen hebt ge die mensen hun kans gegeven om de waarheid aan te nemen en wij zullen niet toelaten dat ge opnieuw Judea ingaat.’
Daarop zei Jezus: ‘Maar begrijpen jullie dan niet dat een dag twaalf uren heeft waarin het werk veilig gedaan kan worden? Wanneer iemand bij dag loopt, struikelt hij niet aangezien hij licht heeft. Indien iemand ’s nachts loopt, struikelt hij gemakkelijk omdat hij geen licht heeft. Zolang mijn dag duurt, ben ik niet bang om Judea in te gaan. Ik zou nog één machtig werk willen doen voor deze Joden; ik zou hun nog één keer de kans willen geven om te geloven, zelfs op hun eigen voorwaarden—voorwaarden die uiterlijke glorie inhouden en de zichtbare manifestatie van de kracht van de Vader en liefde van de Zoon. Realiseren jullie je overigens wel dat onze vriend Lazarus is ingeslapen? Ik wil erheen gaan om hem wakker te maken uit deze slaap.’
Daarop zei een der apostelen: ‘Meester, indien Lazarus in slaap is gevallen, zal hij des te zekerder herstellen.’ Het was toentertijd gewoonte bij de Joden om van de dood te spreken als een vorm van slaap, maar omdat de apostelen niet begrepen dat Jezus bedoelde dat Lazarus verscheiden was van deze wereld, zei hij nu eenvoudig: ‘Lazarus is dood. En ik ben blij voor jullie, zelfs indien anderen er niet door gered worden, dat ik er niet bij was, omdat jullie nu een nieuwe reden zult hebben in mij te geloven; en door wat jullie zullen meemaken moeten jullie allemaal gesterkt worden ter voorbereiding op de dag dat ik afscheid van jullie zal nemen en naar de Vader zal gaan.’
Toen ze hem er niet toe konden overhalen ervan af te zien Judea in te gaan, en toen zelfs sommigen van de apostelen ongenegen waren hem te vergezellen, richtte Tomas zich tot zijn broeders met de woorden: ‘Wij hebben de Meester verteld waar we bang voor zijn, maar hij is vastbesloten naar Betanië te gaan. Ik ben ervan overtuigd dat dit het einde betekent: ze zullen hem vast en zeker doden, maar als dat de keuze van de Meester is, laten wij ons dan als moedige mannen gedragen: laten wij ook gaan zodat we met hem mogen sterven.’ En zo ging het altijd: in zaken die weloverwogen, aanhoudende moed vereisten was Tomas altijd de steunpilaar van de twaalf apostelen.