De volgende ochtend gingen de drie naar het huis van Marta in Betanië voor het ontbijt, en vervolgens gingen zij meteen naar Jeruzalem. Toen Jezus en zijn twee apostelen op deze Sabbatmorgen in de buurt van de tempel kwamen, troffen ze daar op zijn gebruikelijke plaats een bekende bedelaar aan, een man die blind was geboren. Ofschoon deze bedelaars op de Sabbatdag geen aalmoezen vroegen of ontvingen, was het hun wel toegestaan op hun gewone plaats te zitten. Jezus bleef staan en keek naar de bedelaar. Terwijl hij zo peinzend naar deze blindgeborene keek, kreeg hij het idee op welke wijze hij nogmaals zijn zending op aarde onder de aandacht zou kunnen brengen van het Sanhedrin en de overige Joodse leiders en godsdienstleraren.
Toen de Meester in diepe gedachten verzonken voor de blinde stond, vroeg Natanael, die nadacht over de mogelijke oorzaak van ’s mans blindheid: ‘Meester, wie heeft er gezondigd, deze man of zijn ouders, dat hij blind is geboren?’
De rabbijnen leerden dat al dergelijke gevallen van aangeboren blindheid veroorzaakt waren door zonde. Niet alleen werden kinderen in zonde ontvangen en geboren, maar een kind kon ook blind geboren worden als straf voor een bepaalde zonde die zijn vader had begaan. Zij onderrichtten zelfs dat een kind zelf zou kunnen zondigen nog vóór het ter wereld was gekomen. Ook leerden zij dat dergelijke gebreken hun oorzaak konden hebben in het toegeven aan een bepaalde zonde, of een andere toegeeflijkheid jegens zichzelf van de moeder terwijl zij zwanger was van het kind.
In al deze streken bestonden er ook nog resten van een geloof in reïncarnatie. De oudere Joodse leraren tolereerden, evenals Plato, Philo en velen van de Essenen, de theorie dat de mens in de ene incarnatie kan oogsten wat hij in een vorig bestaan heeft gezaaid: men geloofde dus dat zij in één leven de zonden boetten die zij in voorgaande levens hadden begaan. De Meester vond het moeilijk de mensen te doen geloven dat hun ziel niet eerder had bestaan.
Ofschoon verondersteld werd dat zulk een blindheid het gevolg was van een begane zonde, waren de Joden van oordeel, hoe onlogisch dit ook moge schijnen, dat het tot grote verdienste gerekend moest worden om deze blinde bedelaars aalmoezen te geven. Deze blinden hadden de gewoonte om op één toon tot de voorbijgangers te zingen: ‘O barmhartige, verwerf u verdienste door de blinden bij te staan.’
Jezus begon dit geval met Natanael en Tomas te bespreken, niet alleen omdat hij reeds had besloten deze blinde te gebruiken als het middel om die dag zijn zending nogmaals uitdrukkelijk onder de aandacht van de Joodse leiders te brengen, maar ook omdat hij zijn apostelen altijd aanmoedigde om naar de ware oorzaak te zoeken van alle verschijnselen, natuurlijke of geestelijke. Hij had hen dikwijls gewaarschuwd niet mee te gaan in de algemene neiging om geestelijke oorzaken toe te schrijven aan alledaagse materiële gebeurtenissen.
Jezus besloot deze bedelaar te gebruiken voor het werk van deze dag, maar alvorens iets te doen voor de blinde, Josias geheten, ging hij over tot de beantwoording van de vraag van Natanael. De Meester zei: ‘Noch deze man, noch zijn ouders hebben gezondigd opdat het werk Gods zich in hem zou manifesteren. Deze blindheid is in de natuurlijke loop der gebeurtenissen over hem gekomen, maar wij moeten nu de werken doen van Hem die mij gezonden heeft, nu het nog dag is, want de nacht zal zeker komen waarin het onmogelijk zal zijn het werk te doen dat wij nu gaan verrichten. Wanneer ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld, doch weldra zal ik niet meer bij jullie zijn.’
Toen Jezus was uitgesproken, zei hij tot Natanael en Tomas: ‘Laat ons het gezichtsvermogen van deze blinde man scheppen op deze Sabbatdag, opdat de schriftgeleerden en Farizeeën alle gelegenheid krijgen om de Zoon des Mensen aan te klagen, hetgeen is waar zij naar uitzien.’ Daarna bukte hij zich, spuwde op de grond en mengde de aarde met het speeksel, en terwijl hij dit alles ondertussen beschreef zodat de blinde het kon horen, trad hij op Josias toe, legde de aarde op zijn blinde ogen en zei tot hem: ‘Zoon, ga naar het badwater Siloam en was deze aarde daar af, en ge zult onmiddellijk uw gezichtsvermogen ontvangen.’ En toen Josias aldus de aarde in het badwater Siloam had afgewassen, keerde hij ziende tot zijn vrienden en familie terug.
Aangezien hij altijd een bedelaar was geweest, wist hij niets anders te doen; toen dus de eerste opwinding over het verkrijgen van zijn gezichtsvermogen voorbij was, keerde hij terug naar de plaats waar hij gewoonlijk om aalmoezen bedelde. Toen zijn vrienden, buren, en allen die hem tevoren gekend hadden, bemerkten dat hij kon zien, zeiden ze allen: ‘Is dit niet Josias, de blinde bedelaar?’ Sommigen zeiden dat hij het inderdaad was, terwijl anderen zeiden: ‘Neen, het is iemand die wel op hem lijkt, maar deze man kan zien.’ Maar toen ze het hem zelf vroegen, antwoordde hij: ‘Ik ben het.’
Toen zij hem begonnen te vragen hoe het kwam dat hij nu kon zien, antwoordde hij hun: ‘Een man die Jezus heette, kwam hier langs en terwijl hij met zijn vrienden over mij sprak, maakte hij een mengsel van aarde en speeksel, zalfde daarmee mijn ogen en zond mij naar het badwater Siloam om mij te gaan wassen. Ik deed wat die man mij zei en onmiddellijk kreeg ik mijn gezichtsvermogen. Het is pas een paar uur geleden gebeurd. Veel van wat ik zie kan ik nog niet thuisbrengen.’ Toen de mensen die zich om hem begonnen te verzamelen, vroegen waar zij die vreemde man die hem had genezen konden vinden, kon Josias slechts antwoorden dat hij dat niet wist.
Dit is een van de vreemdste van alle wonderen die de Meester heeft verricht. Deze man vroeg niet om genezen te worden. Hij wist niet dat de Jezus die hem naar Siloam had gestuurd om zich te wassen en die hem het gezichtsvermogen beloofd had, de profeet uit Galilea was die tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem gepredikt had. Deze man had er weinig vertrouwen in dat hij het gezichtsvermogen zou krijgen, maar de mensen van die tijd hadden een sterk geloof in de uitwerking van het speeksel van een groot of heilig man, en Josias had uit het gesprek van Jezus met Natanael en Tomas opgemaakt dat de man die zich als zijn weldoener aandiende, een groot man was, een geleerde leraar of een heilige profeet; dus deed hij wat Jezus hem opdroeg.
Jezus maakte gebruik van aarde en speeksel en beval de blinde zich in het symbolische badwater Siloam te wassen om drie redenen:
1. Dit was geen wonder in respons op het geloof van de betreffende persoon. Dit was een wonder dat Jezus zelf verkoos te doen en waarmee hij zijn eigen bedoeling had, maar hij regelde het op zulk een wijze dat deze man er blijvend profijt van kon hebben.
2. Daar de blinde zelf niet om genezing had gevraagd en omdat het geloof dat hij had maar gering was, werden deze materiële handelingen hem voorgesteld om hem te bemoedigen. Hij hield er wel het bijgeloof op na dat speeksel een doeltreffend middel was, en hij wist ook dat het badwater Siloam een min of meer heilige plaats was. Maar hij zou er niet heen zijn gegaan indien het niet nodig was geweest om de modderzalf af te wassen. Er kleefde net genoeg ceremonieel aan de hele verrichting om hem tot handelen te brengen.
3. Jezus had echter nog een derde reden om bij deze unieke verrichting zijn toevlucht te nemen tot deze materiële middelen: dit was een wonder dat hij zuiver en alleen deed omdat hij het zelf verkoos, en daarmee wilde hij al zijn volgelingen uit die tijd en uit alle latere eeuwen leren dat zij zich ervan dienen te onthouden om materiële middelen bij de genezing van zieken te minachten of te verwaarlozen. Hij wilde hun leren dat zij moesten ophouden wonderen als de enige methode te zien om de ziekten van mensen te genezen.
Jezus schonk deze man door mirakuleuze werking zijn gezichtsvermogen op deze Sabbatmorgen in Jeruzalem, in de buurt van de tempel, met als voornaamste doel dat deze daad een openlijke uitdaging zou zijn van het Sanhedrin en alle Joodse leraren en religieuze leiders. Dit was zijn manier om een openlijke breuk met de Farizeeën aan te kondigen. Hij was altijd positief in alles wat hij deed. En met de bedoeling om deze zaken voor het Sanhedrin te brengen, leidde Jezus zijn twee apostelen in het begin van de middag van deze Sabbatdag naar deze man, en lokte hij welbewust de discussies uit die de Farizeeën ertoe dwongen kennis te nemen van dit wonder.