Op vrijdag, 30 december, terwijl Jezus in de nabijgelegen bergen was met Petrus, Jakobus en Johannes, arriveerden de zeventig boodschappers twee aan twee, vergezeld door talrijke gelovigen, in het hoofdkwartier te Pella. Toen Jezus omstreeks vijf uur in het kamp terugkeerde, hadden alle zeventig zich verzameld op de plek waar het onderricht werd gegeven. Het avondmaal werd meer dan een uur uitgesteld, terwijl deze enthousiasten voor het koninkrijk hun ervaringen vertelden. De koeriers van David hadden in de voorgaande weken al veel van dit nieuws gerapporteerd, maar het was waarlijk inspirerend om deze pas bevestigde leraren van het evangelie persoonlijk te horen vertellen hoe hun boodschap door hongerende Joden en niet-Joden was ontvangen. Eindelijk kon Jezus mensen erop uit zien trekken om het goede nieuws te verbreiden, zonder dat hij er persoonlijk bij aanwezig was. De Meester wist nu dat hij deze wereld kon verlaten zonder de vooruitgang van het koninkrijk ernstig te belemmeren.
Toen de zeventig vertelden hoe ‘zelfs de duivelen onderworpen waren’ aan hen, doelden zij daarmede op de wonderbaarlijke genezingen die zij tot stand hadden gebracht bij zenuwzieken. Desniettemin waren ook enkele gevallen van werkelijke bezetenheid door geesten door deze dienaren van het koninkrijk genezen, en hierop doelende zei Jezus: ‘Het is niet zo vreemd dat deze lagere geesten u onderworpen waren, in aanmerking genomen dat ik Satan als een bliksemstraal uit de hemel heb zien vallen. Maar verheugt u niet zozeer daarover, want ik zeg u dat, zodra ik tot de Vader zal zijn teruggekeerd, wij onze geesten tot in het bewustzijn zelve van de mensen zullen uitzenden, zodat deze paar verdwaalde geesten het bewustzijn van zulke ongelukkige stervelingen niet meer binnen zullen komen. Ik verheug mij met u dat er kracht van u uitgaat bij de mensen, maar voelt u niet verheven door deze ervaring, doch verheugt u liever dat uw naam opgetekend staat in de hemel, en dat ge aldus voorwaarts zult gaan in een eindeloze loopbaan van geestelijke veroveringen.’
En het was op dit moment, vlak voor de avondmaaltijd, dat Jezus een van die zeldzame ogenblikken van emotionele extase had, die zijn volgelingen reeds enkele malen hadden kunnen meemaken. Hij zei: ‘Ik dank u, Vader, Heer van hemel en aarde, dat ofschoon dit wonderbaarlijke evangelie verborgen was voor de wijzen en zelfgenoegzamen, de geest deze geestelijke heerlijkheden aan deze kinderen van het koninkrijk heeft geopenbaard. Ja Vader, het moet welgevallig in uw ogen zijn geweest om het zo te doen, en ik verblijd mij erover dat ik weet dat het goede nieuws zich over de hele wereld zal verspreiden, zelfs nadat ik tot u zal zijn teruggekeerd en naar het werk dat ge mij hebt opgedragen. Ik ben diep geroerd wanneer ik besef dat gij mij zeer spoedig alle gezag in handen zult geven, en dat gij alleen weet wie ik werkelijk ben, en dat alleen ik u werkelijk ken, en zij aan wie ik u heb geopenbaard. En wanneer ik deze openbaring aan mijn broeders in het vlees beëindigd heb, zal ik voortgaan u te openbaren aan uw schepselen in den hoge.’
Toen Jezus aldus tot de Vader gesproken had, wendde hij zich tot zijn apostelen en helpers en zei: ‘Gezegend zijn de ogen die deze dingen zien en de oren die ze horen. Laat mij u zeggen dat vele profeten en vele grote mannen uit vroeger tijden ernaar hebben verlangd te aanschouwen hetgeen gij nu ziet, doch het is hun niet ten deel gevallen. En vele geslachten van de kinderen des lichts zullen in de toekomst, wanneer zij van deze dingen horen, u benijden die ze gehoord en gezien hebt.’
Daarop richtte hij zich tot alle discipelen en zei: ‘Gij hebt gehoord hoe vele steden en dorpen het goede nieuws van het koninkrijk hebben ontvangen, en hoe mijn helpers en leraren zowel door Joden als door niet-Joden goed zijn ontvangen. En inderdaad, gezegend zijn deze gemeenschappen die gekozen hebben voor het geloof in het evangelie van het koninkrijk. Maar wee hen die het licht afwijzen, de inwoners van Chorazin, Betsaïda-Julias en Kafarnaüm, de steden die deze boodschappers niet goed ontvangen hebben. Ik zeg u dat, indien de machtige werken die in deze plaatsen verricht zijn, in Tyrus en Sidon waren gedaan, de mensen van deze zogenaamde heidense steden al lang in zak en as berouw getoond zouden hebben. Het zal waarlijk draaglijker zijn voor Tyrus en Sidon op de dag des oordeels.’
Daar het de volgende dag Sabbat was, zonderde Jezus zich met de zeventig af en zei tot hen: ‘Ik verheugde mij inderdaad met jullie bij jullie terugkomst toen ge de goede tijding bracht hoe het evangelie van het koninkrijk door zovele mensen, door heel Galilea, Samaria en Judea was ontvangen. Maar waarom waren jullie zo verrast en opgetogen? Hadt ge niet verwacht dat van uw boodschap bij haar verkondiging kracht zou uitgaan? Zijt ge er met zo weinig geloof in dit evangelie op uit getrokken, dat ge bij uw terugkomst verbaasd bent over de doeltreffendheid ervan? En nu wil ik u, hoewel ik uw vreugdevolle stemming niet wil bederven, toch ernstig waarschuwen voor de arglistigheden van de hoogmoed, geestelijke trots. Indien ge de val van Lucifer, de ongerechtige, zoudt kunnen begrijpen, zoudt ge u plechtig voornemen alle vormen van geestelijke hoogmoed te vermijden.
‘Ge zijt aan dit grootse werk begonnen om de sterfelijke mens te leren dat hij een zoon van God is. Ik heb u de weg gewezen; gaat uit om uw plicht te doen en wordt niet moede goed te doen. Laat mij tot u en tot allen die in de loop der eeuwen in uw voetsporen zullen volgen, dit zeggen: Ik ben altijd nabij, en mijn roepstem is nu en zal immer zijn: Komt allen tot mij, gij die zwoegt en zwaar belast zijt, en ik zal u rust geven. Neem mijn juk op u en leer van mij, want ik ben waarachtig en getrouw, en ge zult geestelijke rust vinden voor uw ziel.’
En zij bevonden de woorden van de Meester waar, telkens wanneer zij zijn beloften op de proef stelden. En sinds die dag hebben talloze duizenden de zekerheid van deze zelfde beloften beproefd en bewezen.