◄ 163:3
Verhandeling 163
163:5 ►

De bevestiging van de Zeventig in Magadan

4. Het afscheidswoord tot de zeventig

163:4.1

Het was een inspirerende dag in het kamp te Magadan toen de zeventig op hun eerste zendingstocht uittrokken. In de vroegte die morgen hield Jezus zijn laatste toespraak tot de zeventig en legde daarin de nadruk op het volgende:

163:4.2

1. Het evangelie van het koninkrijk moet aan de hele wereld verkondigd worden, zowel aan niet-Joden als aan Joden.

163:4.3

2. Wanneer ge zieken bijstand verleent, weerhoudt u er dan van hen te onderrichten dat zij wonderen moeten verwachten.

163:4.4

3. Verkondig een geestelijke broederschap van de zonen Gods, niet een uiterlijk koninkrijk van wereldlijke macht en materiële glorie.

163:4.5

4. Vermijd tijdverlies door te veel gezelligheidsbezoeken en andere onbeduidende dingen die uw volle toewijding aan de prediking van het evangelie zouden kunnen verhinderen.

163:4.6

5. Als het eerste huis dat ge tot hoofdkwartier kiest, een eerbaar huis blijkt te zijn, blijf daar dan gedurende uw gehele verdere verblijf in die stad.

163:4.7

6. Maak alle getrouwe gelovigen duidelijk dat nu de tijd is aangebroken voor een openlijke breuk met de godsdienstige leiders te Jeruzalem.

163:4.8

7. Leer dat de hele plicht van de mens kan worden samengevat in dit ene gebod: Heb de Heer uw God lief met geheel uw verstand en ziel, en uw naaste als uzelf. (Dit dienden zij te onderrichten als ’s mensen enige plicht, in plaats van de 613 leefregels die door de Farizeeën waren uitgewerkt.)

163:4.9

Toen Jezus de zeventig aldus had toegesproken in de tegenwoordigheid van alle apostelen en discipelen, nam Simon Petrus de groep apart en hield hij de bevestigingspredikatie, een uitwerking van de opdracht van de Meester, die hij hun had gegeven toen hij hun de handen had opgelegd en hen had geroepen als boodschappers van het koninkrijk. Petrus spoorde de zeventig aan in hun doen en laten de volgende deugden hoog te houden:

163:4.10

1. Geheiligde toewijding. Ze moesten altijd bidden om meer arbeiders die uitgezonden konden worden om de oogst van het evangelie binnen te halen. Hij legde hun uit dat als men zo bidt, men des te eerder zal zeggen: ‘Hier ben ik, zend mij uit.’ Hij maande hen hun dagelijkse godsverering niet te verwaarlozen.

163:4.11

2. Ware moed. Hij waarschuwde hen dat ze vijandschap zouden ontmoeten en zeker ook vervolging zouden ondervinden. Petrus zei hun dat hun missie geen onderneming voor lafaards was, en gaf degenen die bang waren de raad zich terug te trekken voordat ze aan hun reis begonnen. Maar niemand trok zich terug.

163:4.12

3. Geloof en vertrouwen. Zij moesten op deze korte missietocht uitgaan zonder enige voorziening: zij moesten op de Vader vertrouwen voor voedsel en onderdak en al het andere dat ze nodig mochten hebben.

163:4.13

4. IJver en initiatief. Ze moesten bezield zijn met ijver en verstandig enthousiasme; ze moesten zich strikt bezighouden met de zaken van de Meester. De oosterse wijze van begroeten was een lange en uitvoerige ceremonie, daarom was hun de instructie gegeven ‘niemand onderweg te begroeten,’ hetgeen een gebruikelijke manier was om er bij iemand op aan te dringen zich aan zijn opdracht te houden zonder tijd te verspillen. Het had niets te maken met vriendelijk groeten.

163:4.14

5. Vriendelijkheid en hoffelijkheid. De Meester had hun de opdracht gegeven onnodig tijdverlies door sociaal ceremonieel te vermijden, maar hij bond hun op het hart hoffelijk te zijn jegens een ieder met wie zij in contact zouden komen. Zij moesten alle vriendelijkheid betonen jegens degenen die hen in hun huis zouden ontvangen. Zij werden duidelijk gewaarschuwd niet een bescheiden huis te verlaten om in een meer comfortabel of voornamer huis als gast te worden opgenomen.

163:4.15

6. Het dienstbetoon aan de zieken. De zeventig kregen van Petrus de opdracht de zieken naar ziel of lichaam op te zoeken en alles te doen wat in hun vermogen lag om verlichting of genezing van hun ziekten te bewerkstelligen.

163:4.16

En nadat zij deze opdrachten hadden gekregen en aldus waren voorgelicht, trokken zij twee aan twee uit op hun zendingstocht naar Galilea, Samaria en Judea.

163:4.17

Ofschoon de Joden een bijzonder respect hadden voor het getal zeventig, omdat zij de volkeren der heidenen soms als zeventig in aantal beschouwden, en ofschoon deze zeventig boodschappers met het evangelie naar alle volkeren moesten gaan, was het, voorzover wij kunnen nagaan, toch alleen maar toevallig dat deze groep juist zeventig mensen telde. Het staat vast dat Jezus nog ten minste zes anderen aanvaard zou hebben, maar dezen waren niet bereid de prijs te betalen van het opgeven van hun rijkdom en gezinnen.


◄ 163:3
 
163:5 ►