Tegen de tijd dat Jezus zijn onderhoud met Matadormus had beëindigd, waren Petrus en een aantal andere apostelen om hem heen komen staan, en toen de rijke jongeman heenging, keerde Jezus zich om, zag de apostelen aan en zei: ‘Jullie ziet hoe moeilijk het is voor rijken om het koninkrijk Gods geheel binnen te gaan! Geestelijke godsverering kan niet samen gaan met gehechtheid aan materiële zaken: niemand kan twee heren dienen. Jullie hebben een spreekwoord dat zegt: “Een kameel kan gemakkelijker door het oog van een naald gaan dan dat een heiden het eeuwig leven beërft.” En ik zeg jullie dat het gemakkelijker is voor deze kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor deze zelfgenoegzame rijken om het koninkrijk des hemels binnen te gaan.’
Toen Petrus en de apostelen deze woorden hoorden, waren ze buitengewoon verbaasd, en wel zozeer, dat Petrus zei: ‘Heer, wie kan er dan nog behouden worden? Dienen allen die rijkdom bezitten buiten het koninkrijk gehouden te worden?’ Waarop Jezus antwoordde: ‘Neen, Petrus, maar allen die hun vertrouwen stellen op rijkdom kunnen moeilijk een aanvang maken met het geestelijke leven dat naar eeuwige vooruitgang voert. Maar zelfs dan nog, veel wat voor mensen onmogelijk is, is niet onmogelijk voor de Vader in de hemel; wij moeten veeleer inzien dat bij God alle dingen mogelijk zijn.’
Toen zij samen weggingen, was Jezus bedroefd omdat Matadormus niet bij hen bleef, want hij had hem zeer lief. En toen zij tot aan het meer gelopen waren, gingen ze aan de waterkant zitten; Petrus zei namens de twaalf (die intussen allen aanwezig waren): ‘Wij zijn verontrust door uw woorden tot de rijke jongeman. Moeten wij van hen die u willen volgen, vragen al hun goederen in de wereld op te geven?’ Waarop Jezus antwoordde: ‘Neen Petrus, alleen van hen die apostelen willen worden en zoals jullie met mij willen samenleven, als één familie. Maar de Vader eist dat de liefde van zijn kinderen zuiver en onverdeeld is. Wat of wie er ook tussen jou en de liefde voor de waarheden van het koninkrijk moge komen, dient te worden opgegeven. Als iemands rijkdom het rijk van zijn ziel onberoerd laat, is deze geen belemmering voor het geestelijk leven van degene die het koninkrijk willen binnengaan.’
Daarop zei Petrus: ‘Maar Meester, wij hebben alles achtergelaten om u te volgen, wat zal ons deel dan zijn?’ Toen sprak Jezus tot alle twaalf: ‘Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie, er is niemand die om mijnentwil of ter wille van het koninkrijk des hemels zijn rijkdom, thuis, vrouw, broers, ouders of kinderen heeft verlaten, en die niet vele malen meer in deze wereld zal ontvangen, zij het misschien met enige vervolging, en in de toekomstige wereld het eeuwig leven. Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, terwijl vele laatsten dikwijls de eersten zullen zijn. De Vader handelt met zijn schepselen naar hun behoeften en gehoorgevend aan zijn rechtvaardige wetten die barmhartig en liefdevol rekening houden met het welzijn van een universum.
‘Het koninkrijk des hemels is als een heer des huizes die vele mannen in dienst had en er vroeg in de morgen op uit ging om arbeiders aan te nemen om in zijn wijngaard te werken. Toen hij met de arbeiders overeengekomen was hun een denarius per dag te betalen, stuurde hij hen naar de wijngaard. Daarna ging hij omstreeks negen uur opnieuw uit, en toen hij zag dat er nog anderen werkloos op de markt stonden, zei hij tot hen: “Ga ook in mijn wijngaard werken en ik zal u naar billijkheid betalen.” En zij gingen meteen aan het werk. Om twaalf uur ging hij opnieuw uit en eveneens omstreeks drie uur, en deed wederom hetzelfde. En toen hij rond vijf uur in de middag naar de markt ging, vond hij nog weer anderen die daar werkloos stonden, en vroeg hun, “Waarom staat ge hier de hele dag werkloos?” De mannen antwoordden, “Omdat niemand ons heeft gehuurd.” Daarop zei de heer des huizes: “Ga ook naar mijn wijngaard om daar te werken, en ik zal u betalen hetgeen billijk is.”
‘Toen het avond werd, zei de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: “Roep de arbeiders en betaal hun hun loon uit, te beginnen met hen die het laatst in dienst zijn genomen en eindig met de eersten.” Toen degenen die om vijf uur waren aangenomen bij de rentmeester kwamen, ontvingen zij ieder een denarius, en hetzelfde gebeurde met alle andere arbeiders. Toen de mannen die aan het begin van de dag in dienst waren genomen, zagen hoe de later gekomenen betaald werden, verwachtten zij meer te ontvangen dan het afgesproken bedrag. Maar evenals de anderen ontving ieder slechts één denarius. En toen elk zijn loon ontvangen had, beklaagden zij zich bij de heer des huizes, zeggende: “Deze mannen die het laatst aangenomen zijn, hebben maar één uur gewerkt, en toch hebt ge hun hetzelfde betaald als ons die de last des daags in de gloeiende zon hebben gedragen.”
‘Hierop antwoordde de heer des huizes: “Vrienden, ik doe u geen onrecht. Heeft niet een ieder van u ermee ingestemd voor één denarius per dag te werken? Neem nu het uwe en ga uws weegs, want ik wens aan degenen die het laatst kwamen evenveel te geven als ik aan u gegeven heb. Ben ik niet gerechtigd met het mijne te doen wat ik wil, of misgunt gij mij mijn edelmoedigheid omdat ik goed wil zijn en mededogen wil tonen?’