◄ 158:5
Verhandeling 158
158:7 ►

De Berg der Verheerlijking

6. In de tuin van Celsus

158:6.1

Zij bleven bij Celsus overnachten, en nadat ze gegeten en gerust hadden, kwamen de twaalf die avond in de tuin bij elkaar rond Jezus, en zei Tomas: ‘Meester, ofschoon wij die alleen zijn achtergebleven nog steeds niet weten wat er zich boven op de berg heeft afgespeeld, en wat onze broeders die bij u waren zo heeft verheugd, zouden wij heel graag willen dat u met ons spreekt over onze nederlaag en ons in deze zaken onderricht, gezien het feit dat wat op de berg is gebeurd nu nog niet onthuld kan worden.’

158:6.2

Jezus antwoordde Tomas met de woorden: ‘Alles wat jullie broeders op de berg hebben gehoord, zal jullie te zijner tijd worden geopenbaard. Maar ik zal jullie nu uiteenzetten waarom jullie een nederlaag hebben geleden in hetgeen jullie op zo onverstandige wijze probeerden te doen. Terwijl jullie Meester en zijn metgezellen, jullie broeders, gisteren die berg daarginds beklommen om een diepere kennis van de wil van de Vader te zoeken en te vragen om een rijkere begiftiging met wijsheid om die goddelijke wil doeltreffend te volbrengen, en jullie hier op wacht achterbleven met instructies je best te doen om het bewustzijn van geestelijk inzicht te verwerven, en met ons te bidden om een vollediger openbaring van de wil van de Vader, hebben jullie niet het geloof aangewend dat je ter beschikking stond, maar zijn jullie in plaats daarvan gezwicht voor de verleiding en tot je oude boze neigingen vervallen om voor jezelf bevoorrechte posities te zoeken in het koninkrijk des hemels—het materiële, wereldse koninkrijk dat jullie maar steeds voor ogen zweeft. En jullie houden aan deze onjuiste voorstellingen vast, ondanks mijn herhaalde verklaring dat mijn koninkrijk niet van deze wereld is.

158:6.3

‘Nauwelijks heeft jullie geloof de identiteit van de Zoon des Mensen gevat, of jullie zelfzuchtige verlangen naar wereldse posities bekruipt jullie opnieuw, en je vervalt tot discussies over wie de grootste in het koninkrijk des hemels zal zijn, een koninkrijk dat, zoals jullie je het blijft voorstellen, niet bestaat en nooit zal bestaan. Heb ik jullie niet gezegd dat hij die de grootste wil zijn in het koninkrijk van de geestelijke broederschap van mijn Vader, klein moet worden in zijn eigen ogen en aldus de dienaar van zijn broeders? Geestelijke grootheid bestaat in een begripvolle liefde zoals die van God, en niet in het genoegen om materiële macht te kunnen uitoefenen ter eigen verheerlijking. Bij de poging die jullie hebt gedaan, en waarin jullie zo volledig hebt gefaald, was jullie doel niet zuiver. Jullie beweegreden was niet goddelijk. Jullie ideaal was niet geestelijk. Jullie streven was niet altruïstisch. Jullie handelwijze was niet gebaseerd op liefde, en het doel dat jullie wilden bereiken was niet de wil van de Vader in de hemel.

158:6.4

‘Hoe lang zal het nog duren voordat jullie leren dat je de loop van de bestaande natuurlijke verschijnselen niet kunt bekorten, tenzij dit in overeenstemming is met de wil van de Vader? Evenmin kun je geestelijk werk verrichten bij afwezigheid van geestelijke kracht. En geen van beide kun je doen, zelfs waar dit in principe mogelijk is, zonder die derde onontbeerlijke menselijke factor, de persoonlijke ervaring van levend geloof. Moeten jullie altijd materiële manifestaties zien om de geestelijke werkelijkheden van het koninkrijk aantrekkelijk te maken? Kunnen jullie de geest-betekenis van mijn missie niet begrijpen zonder de zichtbare vertoning van buitengewone werken? Wanneer kan ik mij erop verlaten dat jullie aan de hogere geestelijke werkelijkheden van het koninkrijk zult vasthouden, ongeacht de uiterlijke blijken van alle materiële manifestaties?’

158:6.5

Nadat Jezus op deze wijze tot de twaalf gesproken had, voegde hij er nog aan toe: ‘En ga nu slapen, want morgen gaan we terug naar Magadan om daar te overleggen over onze missie naar de steden en dorpen van de Dekapolis. En laat ik als besluit van de ervaring van deze dag aan ieder van jullie zeggen hetgeen ik ook jullie broeders op de berg gezegd heb, en laat deze woorden diep tot je doordringen: de Zoon des Mensen begint nu aan de laatste fase van de zelfschenking. Wij staan op het punt aan het werk te beginnen dat spoedig zal leiden tot de grote, laatste test van jullie geloof en toewijding, wanneer ik overgeleverd zal worden in de handen van degenen die mijn ondergang zoeken. Onthoud wat ik jullie nu zeg: de Zoon des Mensen zal ter dood worden gebracht, maar hij zal weer opstaan.’

158:6.6

Vol verdriet trokken ze zich terug voor de nacht. Ze waren verbijsterd; ze konden deze woorden niet begrijpen. En hoewel zij niets durfden te vragen over wat hij gezegd had, herinnerden zij zich dit alles na zijn opstanding.


◄ 158:5
 
158:7 ►