Jezus sprak: ‘Jullie moet je allen kunnen herinneren dat de Psalmist over deze tijden heeft gesproken, met de woorden: “Waarom woeden de heidenen en spannen de volkeren tevergeefs samen? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers over het volk spannen samen tegen de Heer en tegen zijn gezalfde en zeggen, Laten wij de banden van barmhartigheid verbreken en de koorden van liefde afwerpen.”
‘Vandaag zien jullie dit voor je ogen in vervulling gaan. Jullie zullen echter de rest van de profetie van de Psalmist niet vervuld zien, want hij had onjuiste ideeën over de Zoon des Mensen en zijn missie op aarde. Mijn koninkrijk is gegrond op liefde, wordt verkondigd in barmhartigheid en opgericht door onzelfzuchtig dienen. Mijn Vader zit in de hemel niet spottend te lachen om de heidenen. Hij is niet toornig in zijn grote mishagen. Wel is de belofte waar dat de Zoon deze zogenaamde heidenen (in werkelijkheid zijn onwetende en niet-onderrichte broeders) als zijn erfdeel zal ontvangen. En ik zal deze niet-Joden met open armen van barmhartigheid en genegenheid ontvangen. Al deze goedertierenheid zal aan de zogenaamde heidenen betoond worden, ondanks de ongelukkige verklaring in de schrift die suggereert dat de triomferende Zoon “hen met een ijzeren knots zal verbreken en hen zal stukslaan als pottenbakkerswerk.” De Psalmdichter heeft jullie opgeroepen om “de Heer te dienen met vreze”—ik nodig jullie uit de verheven prerogatieven van het goddelijk zoonschap te aanvaarden door geloof; hij gebiedt jullie je te verheugen met beving; ik nodig jullie uit je te verheugen in verzekerdheid. Hij zegt, “Kus de Zoon, opdat hij niet toorne en gij verloren gaat wanneer zijn toorn wordt ontstoken.” Maar jullie die met mij hebt samengeleefd, weet zeer wel dat toorn en gramschap geen rol spelen in de oprichting van het koninkrijk des hemels in de harten der mensen. De Psalmdichter ving echter wel een glimp op van het ware licht, toen hij aan het einde van zijn vermaning zei: “Welzalig allen die bij deze Zoon schuilen!”’
Jezus vervolgde zijn onderricht van de vierentwintig met de woorden: ‘De heidenen hebben wel een zeker excuus wanneer zij tegen ons woeden. Omdat zij maar een zeer beperkte, nauwe blik hebben, kunnen zij hun energie enthousiast op één punt richten. Hun doel ligt vlak voor hen en is min of meer zichtbaar, vandaar dat zij er zich dapper voor inzetten en het effectief weten te bereiken. Jullie, die hebben betuigd dat je het koninkrijk des hemels bent binnengegaan, zijn over het algemeen te aarzelend en te onzeker in jullie optreden als leraren. De heidenen gaan rechtstreeks op hun doel af; jullie maken je schuldig aan teveel chronisch hunkeren. Als je verlangt het koninkrijk binnen te gaan, waarom neem je het dan niet in door het geestelijk te bestormen, net zoals de heidenen een stad innemen die zij belegeren? Jullie zijn het koninkrijk nauwelijks waardig wanneer je dienstbetoon voor zo’n groot deel bestaat uit een instelling van spijt hebben over het verleden, jammeren over het heden, en ijdel hopen op de toekomst. Waarom woeden de heidenen? Omdat zij de waarheid niet kennen. Waarom kwijnen jullie in nutteloze hunkering? Omdat jullie geen gehoor geven aan de waarheid. Staak je nutteloos hunkeren en trek er moedig op uit om datgene te doen wat van belang is voor de vestiging van het koninkrijk.
‘Wordt bij alles wat je doet niet eenzijdig en al te gespecialiseerd. De Farizeeën die onze ondergang zoeken, denken waarlijk dat zij daarmee Gode van dienst zijn. Zij zijn door hun tradities zo bekrompen geraakt, dat zij door vooroordeel worden verblind en door vrees verhard. Kijk naar de Grieken die een wetenschap hebben en geen religie, terwijl de Joden een godsdienst hebben en geen wetenschap. Wanneer de mensen zo op een dwaalspoor raken, dat zij een beperkte, verwarde desintegratie van de waarheid accepteren, dan is hun enige hoop op heil dat zij zich met waarheid laten coördineren—dat zij zich bekeren.
‘Laat mij nadrukkelijk deze eeuwige waarheid vaststellen: indien jullie, door waarheids- coördinatie, in jullie leven deze schone heelheid van rechtvaardigheid leert illustreren, zullen jullie medemensen jullie vervolgens zoeken om ook te verwerven wat jullie aldus hebt verworven. De mate waarin waarheidzoekers tot jullie worden aangetrokken, vertegenwoordigt de maat van waarheid die jullie is geschonken, jullie rechtvaardigheid. De mate waarin jullie met je boodschap naar de mensen toe moet gaan, is in zekere zin de mate waarin je faalt om het hele of rechtvaardige leven, het waarheid-gecoördineerde leven, te leiden.’
En nog vele andere dingen onderrichtte de Meester zijn apostelen en de evangelisten, voordat zij hem goede nacht wensten en rust zochten op hun kussen.