Van 1 tot 7 mei hield Jezus in het huis van Zebedeüs vertrouwelijke beraadslagingen met zijn volgelingen. Alleen de beproefde, vertrouwde discipelen werden bij deze besprekingen toegelaten. Er waren op dat moment slechts ongeveer honderd discipelen die de morele moed hadden om de tegenstand van de Farizeeën te trotseren en openlijk hun aanhankelijkheid aan Jezus te betuigen. Met deze groep hield hij ’s morgens, ’s middags en ’s avonds bijeenkomsten. Elke middag kwamen kleine groepen mensen die om inlichtingen vroegen, bijeen aan de oever van het meer, waar sommige evangelisten of apostelen tot hen spraken. Deze groepen waren zelden groter dan vijftig man.
Op de vrijdag van die week werden officiële maatregelen getroffen door de oversten van de synagoge van Kafarnaüm en werd Gods huis voor Jezus en al zijn volgelingen gesloten. Deze stappen werden ondernomen op aandrang van de Farizeeën uit Jeruzalem. Jaïrus nam zijn ontslag als eerste overste en schaarde zich openlijk aan de zijde van Jezus.
De laatste bijeenkomst aan de oever van het meer werd op de Sabbatmiddag van 7 mei gehouden. Jezus sprak tot nog geen honderdvijftig mensen die zich daar op dat moment hadden verzameld. Deze zaterdagavond vormde het laagste punt in het getij van de populaire achting voor Jezus en zijn leer. Van toen af aan ontstond er een gestage, langzame, maar gezondere en meer betrouwbare groei in welwillende gevoelens jegen hem: er bouwde zich een nieuwe aanhang op, die beter gegrond was in geestelijk geloof en ware religieuze ervaring. De overgangsfase, die gekenmerkt werd door compromissen en min of meer een vermenging was van de materialistische opvattingen van het koninkrijk die de volgelingen van de Meester erop na hielden en de meer idealistische, geestelijke begrippen die door Jezus werden geleerd, was nu definitief voorbij. Van nu af aan vond er een meer openlijke verkondiging plaats van het evangelie van het koninkrijk in de wijdere betekenis, en met de verreikende geestelijke consequenties die het inhield.