Jezus zag zich in de synagoge omringd door een grote drom vijanden en een klein aantal volgelingen, en in antwoord op hun lompe vragen en sinistere uitdagingen merkte hij half schertsend op: ‘Ja, ik ben de zoon van Jozef; ik ben de timmerman, en het verbaast me niet dat ge mij herinnert aan het spreekwoord, “Geneesheer, genees uzelf,” en dat ge mij uitdaagt ook in Nazaret te doen wat ik, naar gij hebt gehoord, te Kafarnaüm heb gedaan; maar gij kunt getuigen dat zelfs de Schrift zegt dat “een profeet niet ongeëerd is, behalve in zijn eigen land en onder zijn eigen volk.”’
Maar zij drongen op en stootten hem aan en zeiden, terwijl ze beschuldigende vingers naar hem uitstaken: ‘Ge denkt dat ge beter zijt dan de mensen van Nazaret; ge bent bij ons vandaan getrokken, maar uw broer is een gewone werkman en uw zusters wonen nog te midden van ons. Wij kennen uw moeder, Maria. Waar zijn die vandaag? Wij horen grote dingen over u, maar wij zien u geen wonderen doen nu ge hier terugkomt.’ Jezus antwoordde hun: ‘Ik houd van de mensen die in de stad wonen waar ik ben opgegroeid en ik zou heel blij zijn als gij allen het koninkrijk des hemels binnenging, maar het is niet aan mij om te beslissen over het doen van de werken Gods. De transformaties door genade worden bewerkstelligd in antwoord op het levende geloof van hen die deze gunsten ontvangen.’
Jezus had de menigte op een gemoedelijke manier wel naar zijn hand kunnen zetten en zelfs zijn felste vijanden wel doeltreffend kunnen ontwapenen, indien niet een van zijn eigen apostelen een tactische blunder had begaan. Simon Zelotes had, geholpen door Nahor, een van de jongere evangelisten, intussen een groep vrienden van Jezus vanuit de menigte bij elkaar verzameld, en in strijdlustige houding de vijanden van de Meester te verstaan gegeven dat ze weg moesten gaan. Jezus had de apostelen reeds lang onderricht dat een zacht woord de toorn afwendt, maar zijn volgelingen waren niet gewend om hun geliefde leraar, die zij zo bereidwillig Meester noemden, met zulk een onbeleefdheid en minachting te zien behandelen. Het werd hen teveel en onwillekeurig lieten zij hun hartstochtelijke, heftige verbolgenheid blijken, hetgeen alleen tot gevolg had dat de geest van de massa wakker werd geroepen in deze goddeloze, ongemanierde verzameling mensen. En zo, onder aanvoering van huurlingen, grepen deze bruten Jezus beet en stormden met hem de synagoge uit naar de overhangende rand van een zeer steile heuvel in de buurt, waar ze hem overheen wilden duwen, zodat hij dood zou vallen. Maar juist toen ze op het punt stonden hem over de rand van de rots te duwen, wendde Jezus zich plotseling om naar degenen die hem vasthielden en, terwijl hij hen aanzag, kruiste hij rustig zijn armen. Hij zei niets, maar zijn vrienden waren uiterst verbaasd te zien dat, toen Jezus naar voren liep, de bende uiteenweek en hem ongehinderd liet passeren.
Gevolgd door zijn discipelen, ging Jezus vervolgens naar hun kamp, waar dit alles besproken werd. Zij maakten zich die avond gereed om de volgende morgen vroeg naar Kafarnaüm terug te keren, zoals Jezus had gezegd. Dit roerige einde van de derde openbare prediktocht had een ontnuchterende uitwerking op al Jezus’ volgelingen. Ze begonnen de betekenis te beseffen van sommige dingen die Jezus hen had onderricht: het feit begon tot hen door te dringen dat het koninkrijk alleen zou komen via veel verdriet en bittere teleurstelling.
Deze zondagmorgen verlieten zij Nazaret en reisden langs verschillende wegen naar Betsaïda, waar zich ten slotte iedereen op donderdagmiddag, 10 maart, verzamelde. Ze kwamen bij elkaar als een ontnuchterde, ernstige groep gedesillusioneerde predikers van het evangelie der waarheid, en niet als een enthousiaste, alles overwinnende compagnie van triomfantelijke kruisvaarders.
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.