Het was mooi weer op deze Sabbatdag, en heel Nazaret, vriend en vijand, liep uit om de vroegere inwoner van hun stadje in de synagoge te horen spreken. Velen van het gevolg van de apostelen moesten buiten de synagoge blijven: er was niet voldoende plaats voor allen die naar hem kwamen luisteren. Als jongeman had Jezus dikwijls in dit bedehuis gesproken, maar op deze morgen, toen de overste der synagoge hem de rol der heilige geschriften overhandigde voor de Schriftlezing, scheen geen der aanwezigen zich te herinneren dat dit hetzelfde handschrift was dat hij aan de synagoge geschonken had.
De diensten op deze dag werden op dezelfde wijze gehouden als in de dagen toen Jezus ze als jongen had bijgewoond. Hij besteeg het podium voor de sprekers samen met de overste der synagoge, en de dienst nam een aanvang met het zeggen van twee gebeden: ‘Gezegend is de Heer, de Koning der wereld, die het licht formeert en de duisternis schept, die vrede maakt en alles schept; hij die in barmhartigheid licht geeft aan de aarde en aan hen die haar bewonen, en uit goedheid dag aan dag en immer weer de werken der schepping vernieuwt. Gezegend is de Heer onze God om de heerlijkheid van het werk zijner handen en om de lichtgevende lichten die hij tot zijn lof heeft gemaakt. Selah. Gezegend is de Heer onze God die de lichten geformeerd heeft.’
Na een ogenblik stilte baden ze opnieuw: ‘Met grote liefde heeft de Heer onze God ons liefgehad, en met overvloedig medelijden heeft hij medelijden met ons gehad, onze Vader en onze Koning, terwille van onze vaderen die op hem hebben betrouwd. Gij hebt hun de inzettingen des levens onderwezen; ontferm u over ons en onderricht ons. Verlicht onze ogen in de wet; maak dat ons hart kleeft aan uw geboden; verenig onze harten tot de liefde en vrees van uw naam, en wij zullen niet te schande worden, tot in de eeuwen der eeuwen. Want gij zijt een God die verlossing bereidt, en gij hebt ons uit alle natiën en volken uitverkoren en in waarheid hebt gij ons uw grote naam doen naderen—sela—opdat wij met liefde uw eenheid mogen prijzen. Gezegend is de Heer, die in liefde zijn volk Israel heeft verkozen.’
De gemeente reciteerde daarna de Shema, de Joodse geloofsbelijdenis. Dit ritueel bestond uit het herhalen van talrijke passages uit de wet en gaf aan dat de deelnemers aan de dienst het juk van het koninkrijk des hemels op zich namen, ook het juk der geboden zoals deze van toepassing waren op de dag en de nacht.
Daarna volgde het derde gebed: ‘Voorwaar gij zijt Jahweh, onze God en de God onzer vaderen; onze Koning en de Koning onzer vaderen; onze Verlosser en de Verlosser onzer vaderen; onze Schepper en de rots van ons behoud; onze hulp en onze bevrijder. Uw naam is van eeuwigheid en er is geen God dan gij alleen. Een nieuw gezang zongen zij die bevrijd waren tot lof van uw naam bij de oever der zee; zij allen prezen u en erkenden u als hun koning en zeiden, Jahweh zal heersen tot in de eeuwen der eeuwen. Gezegend is de Heer die Israel heeft verlost.’
De overste van de synagoge nam toen zijn plaats in voor de ark, of kist, die de heilige geschriften bevatte, en begon de negentien gebeden van lofprijzing of dankzegging te reciteren. Bij deze gelegenheid was het echter wenselijk de dienst te bekorten, zodat de voorname gast meer tijd zou hebben voor zijn toespraak: dienovereenkomstig werden alleen de eerste en de laatste van de dankzeggingen gereciteerd. De eerste was: ‘Gezegend is de Heer onze God, de God onzer vaderen, de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob; de grote, machtige en vreselijke God, die barmhartigheid en goedheid betoont, die alle dingen schept, die de genadevolle beloften aan de vaderen indachtig is en een verlosser doet komen tot hun kindskinderen om zijns naams wil, uit liefde. O Koning, helper, verlosser en schild! Gezegend zijt gij, o Jahweh, het schild van Abraham.’
Daarop volgde de laatste zegenbede: ‘O schenk voor altijd grote vrede aan uw volk Israel, want gij zijt Koning en de Heer van alle vrede. En het is goed in uw ogen Israel te allen tijde en ieder uur te zegenen met vrede. Gezegend zijt gij, Jahweh, die uw volk Israel zegent met vrede.’ De gemeente keek de overste niet aan wanneer hij de dankzeggingen reciteerde. Na de zegenbeden sprak hij een niet aan vaste vormen gebonden gebed uit dat geschikt was voor de gelegenheid, en toen dit ten einde was, sprak de gemeente gezamenlijk het amen.
Vervolgens liep de chazan naar de ark, nam er een rol uit die hij aan Jezus overhandigde opdat deze de Schriftlezing zou doen. Het was de gewoonte om zeven personen te vragen niet minder dan drie verzen uit de wet voor te lezen, maar voor deze gelegenheid werd van dit gebruik afgezien, opdat de bezoeker naar eigen keuze kon voorlezen. Jezus stond op, nam de rol aan, en begon voor te lezen uit Deuteronomium: ‘Want dit gebod, hetgeen ik u heden opleg, is niet verborgen voor u en niet ver weg. Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen, wie zal voor ons opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? En het is niet aan de overkant der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? Neen, het woord des levens is zeer nabij, ja met u en in uw hart, opdat gij het moogt kennen en gehoorzamen.’
En toen hij het lezen uit de wet had beëindigd, nam hij Jesaja en begon te lezen: ‘De geest des Heren is op mij omdat hij mij gezalfd heeft om goede tijding te verkondigen aan de armen. Hij heeft mij gezonden om vrijlating te verkondigen aan de gevangenen en het herkrijgen van het gezicht aan de blinden, om de gekneusden de vrijheid te geven en om het jaar van het welbehagen des Heren te verkondigen.’
Jezus sloot de boekrol en toen hij deze had teruggegeven aan de overste der synagoge, ging hij zitten en begon hij zijn toespraak tot de mensen. Hij begon te zeggen: ‘Heden is deze Schrift vervuld.’ En daarop sprak Jezus bijna een kwartier lang over ‘De Zonen en Dochters van God.’ Velen uit het gehoor waren ingenomen met de toespraak en zij verwonderden zich over zijn minzaamheid en wijsheid.
Het was de gewoonte in de synagoge dat de spreker nog bleef wanneer de officiële dienst ten einde was, zodat degenen die daarvoor belangstelling hadden hem nog vragen konden stellen. Jezus deze Sabbatmorgen dan ook van het podium af en begaf zich te midden van de drom mensen die zich naar voren drongen om vragen te stellen. Hieronder bevonden zich vele roerige individuen die kwaad in de zin hadden, terwijl aan de buitenrand de laaghartige mannen circuleerden die waren ingehuurd om Jezus overlast te bezorgen. Vele discipelen en evangelisten die buiten waren gebleven, drongen nu de synagoge binnen en zagen al spoedig dat er moeilijkheden op komst waren. Zij trachtten de Meester weg te leiden, doch hij wilde niet met hen meegaan.