Vroeg in de morgen van dinsdag 30 maart gingen Jezus en de groep der apostelen op reis naar Jeruzalem voor het Paasfeest, langs de weg door het Jordaandal. Ze arriveerden op vrijdagmiddag, 2 april, en sloegen zoals gewoonlijk hun hoofdkwartier op te Betanië. Toen ze door Jericho kwamen, hielden ze rust terwijl Judas een bepaald bedrag van hun gemeenschappelijk geld in deposito gaf bij een bank van een vriend van zijn familie. Dit was de eerste keer dat Judas overtollig geld bij zich had, en dit deposito werd onaangeroerd gelaten totdat ze weer door Jericho kwamen op hun laatste veelbewogen reis naar Jeruzalem, vlak voor de berechting en dood van Jezus.
De tocht van de groep naar Jeruzalem was rustig, maar nauwelijks waren ze op orde gekomen in Betanië, of van heinde en ver begonnen er mensen toe te stromen die genezing zochten voor hun lichaam, troost voor hun verwarde bewustzijn, en verlossing voor hun ziel, zozeer dat Jezus weinig tijd vergund werd om te rusten. Daarom sloegen ze tenten op in Getsemane, en de Meester trok heen en weer van Betanië naar Getsemane om de menigten die hem voortdurend omstuwden, te vermijden. De groep der apostelen bracht bijna drie weken te Jeruzalem door, maar Jezus droeg hun op niet in het openbaar te prediken, alleen maar persoonlijk onderricht te geven en persoonlijk werk te doen.
In Betanië vierden zij rustig het Pascha. Dit was de eerste maal dat Jezus en alle twaalf apostelen een Paasmaal aten waarvoor geen bloed was vergoten. De apostelen van Johannes gebruikten het Paasmaal niet met Jezus en diens apostelen: zij vierden het feest met Abner en velen van de groep der eerste gelovigen in Johannes’ prediking. Dit was het tweede Paasfeest dat Jezus met zijn apostelen te Jeruzalem vierde.
Toen Jezus en de twaalf naar Kafarnaüm vertrokken, keerden de apostelen van Johannes niet met hen terug. Onder de leiding van Abner bleven zij te Jeruzalem en in het omliggende land, waar zij onopvallend werkten voor de uitbreiding van het koninkrijk, terwijl Jezus en de twaalf teruggingen om in Galilea te arbeiden. De vierentwintig kwamen pas weer allen bij elkaar vlak voor de aanstelling en uitzending van de zeventig evangelisten. Maar er bestond een goede samenwerking tussen de twee groepen, en ondanks hun verschillen van inzicht koesterden ze de beste gevoelens voor elkaar.