De dag voordat zij zich gereedmaakten om naar Jeruzalen te gaan voor het Paasfeest, ging Mangus, een hoofdman over honderd, ofwel kapitein, van het Romeinse garnizoen dat te Kafarnaüm was gelegerd, naar de oversten van de synagoge en zei: ‘Mijn trouwe oppasser is ziek en is op het punt te sterven. Zoudt gij daarom voor mij naar Jezus willen gaan en hem smeken mijn dienaar te willen genezen?’ De Romeinse kapitein deed dit omdat hij dacht dat de Joodse leiders meer invloed zouden hebben op Jezus. De oudsten gingen dus naar Jezus en hun woordvoerder sprak: ‘Leraar, wij verzoeken u ernstig naar Kafarnaüm te komen en de geliefde dienaar van de Romeinse hoofdman over honderd te redden; deze hoofdman is uw aandacht waard want hij heeft ons volk lief en heeft zelfs de synagoge voor ons gebouwd, waar gij zo dikwijls hebt gesproken.’
Toen Jezus hen had aangehoord zei hij: ‘Ik zal met u meegaan.’ En terwijl hij met hen meeging naar het huis van de hoofdman over honderd, nog voordat zij diens erf hadden betreden, zond de Romeinse militair zijn vrienden naar buiten om Jezus te begroeten en droeg hun op om te zeggen: ‘Heer, neem niet de moeite mijn huis binnen te gaan, want ik ben niet waardig dat ge onder mijn dak komt. En evenmin achtte ik mijzelf waardig om bij u te komen, daarom zond ik de oudsten van uw eigen volk. Maar ik weet dat ge het woord kunt spreken waar ge nu staat, en dat mijn dienaar zal genezen. Want zelf sta ik ook onder bevel van anderen, en ik heb soldaten onder mij, en ik zeg tegen de één ga, en hij gaat; tegen een ander kom, en hij komt, en tegen mijn dienaren, doe dit of doe dat, en zij doen het.’
Toen Jezus deze woorden hoorde, wendde hij zich tot zijn apostelen en degenen die bij hen waren, en zei: ‘Ik verbaas mij over het geloof van deze niet-Joodse man. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, in Israel heb ik zulk een groot geloof nog nooit aangetroffen.’ Jezus wendde zich af van het huis en zei: ‘Laten wij hier weggaan.’ En de vrienden van de hoofdman gingen het huis binnen en vertelden Mangus wat Jezus gezegd had. En vanaf dat uur begon de dienaar te herstellen en uiteindelijk genas hij geheel, zodat hij weer zijn normale werk kon doen.
Maar wij hebben nooit geweten wat er nu precies gebeurde bij deze gelegenheid. Dit is eenvoudig het verslag, en of onzichtbare wezens al dan niet genezing brachten aan de dienaar van de hoofdman werd niet geopenbaard aan hen die Jezus vergezelden. Wij kennen slechts het feit van het volledige herstel van de oppasser.