Toen de Meester en de twaalf bij de put van Jakob aankwamen, bleef Jezus die moe was van de reis, bij de put wachten, terwijl Filippus de apostelen meenam om te helpen voedsel en tenten uit Sichar te halen, want ze hadden het voornemen een tijdje in deze buurt te blijven. Petrus en de zonen van Zebedeüs zouden bij Jezus zijn gebleven indien hij hun niet gevraagd had met hun broeders mee te gaan, met de woorden: ‘Wees niet bang dat mij iets overkomen zal, deze Samaritanen zullen een vriendschappelijke houding aannemen; alleen onze broeders, de Joden, trachten ons kwaad te doen.’ Het was bijna zes uur deze zomeravond toen Jezus bij de put ging zitten om de terugkeer van de apostelen af te wachten.
Het water van de put van Jakob bevatte minder mineralen dan dat van de andere putten in Sichar en werd daarom zeer op prijs gesteld als drinkwater. Jezus had dorst, maar hij kon water uit de put bemachtigen. Toen er daarom een vrouw uit Sichar kwam aanlopen met haar waterkruik, en water wilde gaan putten, zei Jezus tot haar: ‘Geef mij wat te drinken.’ Deze Samaritaanse vrouw zag aan zijn voorkomen en kleding dat Jezus een Jood was, en vanwege zijn accent vermoedde zij dat hij een Galilese Jood was. Haar naam was Nalda en zij was een bevallige vrouw. Ze was zeer verrast dat een Joodse man haar op deze wijze bij de put aansprak en om water vroeg, want men vond het in die dagen ongepast voor een zichzelf respecterende man om in het openbaar met een vrouw te spreken, en zeker voor een Jood om zich met een Samaritaanse te onderhouden. Daarom vroeg Nalda aan Jezus: ‘Waarom vraagt gij, een Jood, aan mij, een Samaritaanse vrouw, om water?’ Jezus antwoordde: ‘Ik heb u inderdaad om water gevraagd, maar indien ge mij kon begrijpen, zoudt gij mij vragen om een teug van het levende water.’ Hierop zei Nalda: ‘Maar, mijnheer, ge hebt niets om mee te putten en de put is diep; waar hebt ge dan dit levende water vandaan? Zijt gij groter dan onze vader Jakob die ons deze put heeft gegeven en daar zelf uit heeft gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee?’
Jezus antwoordde: ‘Ieder die van dit water drinkt zal opnieuw dorst krijgen, maar ieder die van het water van de levende geest drinkt, zal nooit meer dorsten. En dit levende water zal in hem tot een bron van verkwikking worden, die zelfs tot in het eeuwig leven opwelt.’ Nalda zei daarop: ‘Geef mij dit water, zodat ik geen dorst meer krijg en niet meer helemaal hierheen behoef te komen om te putten. Trouwens, alles wat een Samaritaanse vrouw van zulk een hoffelijke Jood zou krijgen, zou een genoegen zijn.’
Nalda wist niet hoe ze de bereidheid van Jezus om met haar te praten moest opvatten. Ze zag aan de gelaatsuitdrukking van de Meester dat hij een oprecht en heilig man was, maar zij nam zijn vriendelijkheid op als alledaagse familiariteit, en zijn beeldspraak als een vorm van hofmakerij. En aangezien ze een vrouw was van losse zeden, was ze van zins openlijk met hem te gaan koketteren, maar Jezus zag haar recht in de ogen en zei op bevelende toon: ‘Vrouw, ga uw echtgenoot halen en breng hem hier.’ Dit bevel bracht Nalda weer tot zichzelf. Ze zag in dat ze de vriendelijkheid van de Meester verkeerd had beoordeeld en zijn manier van spreken verkeerd had uitgelegd. Ze schrok en begon te beseffen dat ze tegenover een uitzonderlijk man stond; ze zocht naar een passend antwoord en zei in grote verwarring: ‘Maar mijnheer, ik kan mijn echtgenoot niet roepen, want ik heb geen echtgenoot.’ Toen zei Jezus: ‘Ge hebt de waarheid gesproken, want hoewel ge eens een echtgenoot hebt gehad, is degene met wie ge nu samenleeft niet uw echtgenoot. Het ware beter indien ge zoudt ophouden mijn woorden lichtzinnig op te vatten en naar het levende water zoudt zoeken dat ik u heden heb aangeboden.’
Nu was Nalda geheel ontnuchterd en haar betere zelf werd wakker. Ze was niet geheel uit eigen keuze een immorele vrouw. Haar echtgenoot had haar meedogenloos en onrechtvaardig aan de kant gezet en in zeer benarde omstandigheden had ze er in toegestemd met een zekere Griek samen te gaan leven als zijn vrouw, maar zonder huwelijksceremonie. Nalda voelde zich zeer beschaamd over haar onbezonnen woorden tot Jezus, en op zeer berouwvolle toon richtte ze zich nu tot de Meester en zei: ‘Mijn Heer, het spijt mij dat ik zo tot u gesproken heb, want ik zie dat ge een heilig man zijt, of misschien wel een profeet.’ En ze stond juist op het punt om rechtstreekse, persoonlijke hulp van de Meester te vragen, toen ze deed wat zovelen daarvoor en daarna hebben gedaan—ze ontweek de kwestie van haar persoonlijke verlossing door het gesprek op theologie en filosofie te brengen. Vlug bracht ze het gesprek op een theologisch twistpunt, in plaats van haar eigen noden. Wijzend naar de berg Gerizim in de verte, vervolgde zij: ‘Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden, en toch zegt gij dat in Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden; wat is dan wel de juiste plaats om God te aanbidden?’
Jezus doorzag de poging van de ziel van de vrouw om een rechtstreeks en diepgaand contact met haar Maker te vermijden, maar hij zag ook dat er een verlangen in haar ziel leefde om de beste manier van leven te leren kennen. Er was per slot van rekening in het hart van Nalda een ware dorst naar het levende water: hij had daarom geduld met haar en zei: ‘Vrouw, laat mij u dit zeggen, spoedig zal de dag komen dat ge noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Doch nu aanbidt ge wat ge niet kent, een mengsel van de religie van vele heidense goden en niet-Joodse filosofieën. De Joden weten tenminste wie zij aanbidden; zij hebben alle verwarring opgeheven door hun aanbidding te concentreren op één God, Jahweh. Maar ge moet me geloven als ik zeg dat het uur spoedig zal komen—in feite er nu al is—dat alle oprechte aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid, want juist zulke vereerders zoekt de Vader. God is geest, en wie hem aanbidden moeten hem aanbidden in geest en in waarheid. Ge vindt geen verlossing als ge weet hoe anderen dienen te aanbidden of waar, maar als ge in uw eigen hart het levende water ontvangt dat ik u nu, op dit ogenblik, aanbied.’
Maar Nalda wilde nog één poging wagen om te vermijden dat de beschamende kwestie van haar persoonlijke leven op aarde en de status van haar ziel voor God ter sprake zou komen. Opnieuw nam ze haar toevlucht tot godsdienstige kwesties in het algemeen, en zei: ‘Ja, ik weet, mijnheer, dat Johannes gepredikt heeft over de komst van de Bekeerder, hij die de Verlosser genaamd zal worden, en dat, wanneer deze zal komen hij ons alle dingen zal verklaren’—en Jezus, Nalda onderbrekend, zei met schokkende zekerheid: ‘Ik, die met u spreek, ben het.’
Dit was de eerste rechtstreekse, positieve en onverhulde uitspraak over zijn goddelijke natuur en zoonschap die Jezus op aarde deed; en deze uitspraak was tot een vrouw gericht, een Samaritaanse, tot aan dit ogenblik een vrouw met een verdachte reputatie in de ogen der mensen, maar een vrouw die het goddelijk oog aanschouwde als iemand tegen wie meer gezondigd was dan dat zij uit eigen begeerte had gezondigd, en als een menselijke ziel die nu verlossing begeerde, oprecht en van ganser harte, en dat was voldoende.
Toen Nalda op het punt stond haar werkelijke, persoonlijke verlangen naar betere dingen en een nobeler levenswijze onder woorden te brengen, juist toen ze het werkelijke verlangen van haar hart kenbaar wilde maken, kwamen de apostelen terug uit Sichar, en toen ze dit tafereel aantroffen, Jezus die zo vertrouwelijk praatte met deze vrouw—deze Samaritaanse vrouw die alleen was—waren ze meer dan verbaasd. Vlug legden ze hun voorraden neer en trokken zich terug, want niemand durfde hem te berispen, en Jezus zei tegen Nalda: ‘Vrouw, ga heen; God heeft u vergeven. Van nu af aan zult ge een nieuw leven leiden. Ge hebt het levende water ontvangen, en een nieuwe vreugde zal in uw ziel opwellen, en ge zult een dochter worden van de Allerhoogste.’ En de vrouw die de afkeuring van de apostelen bespeurde, liet haar waterkruik achter en vluchtte naar de stad.
Toen zij in de stad kwam, verkondigde zij aan iedereen die zij tegenkwam: ‘Ga naar de put van Jakob, en vlug, want daar zult ge een man aantreffen die mij alles vertelde wat ik ooit gedaan heb. Kan dit de Bekeerder zijn?’ En voordat de zon was ondergegaan, had zich een grote menigte bij Jakobs put verzameld om Jezus aan te horen. En de Meester vertelde hen meer over het water des levens, het geschenk van de inwonende geest.
De apostelen waren steeds opnieuw geschokt door de bereidheid van Jezus om met vrouwen te spreken, vrouwen van twijfelachtige reputatie en zelfs immorele vrouwen. Het was een moeilijke opgave voor Jezus om zijn apostelen te leren dat vrouwen, zelfs zogenaamde immorele vrouwen, een ziel hebben die God als hun Vader kan kiezen, zodat zij dochters van God worden en kandidaten voor het eeuwige leven. Zelfs negentien eeuwen later tonen velen hetzelfde gebrek aan bereidheid om het onderricht van de Meester te begrijpen. Zelfs de Christelijke godsdienst is met een zekere hardnekkigheid opgebouwd rond het feit van de dood van Christus, in plaats van de waarheid van zijn leven. De wereld zou zich meer moeten bezighouden met zijn gelukkige, God-openbarende leven dan met zijn tragische, smartelijke dood.
De volgende dag vertelde Nalda deze gehele geschiedenis aan de Apostel Johannes, maar deze onthulde de gang van zaken nooit geheel aan de andere apostelen, en Jezus ging tegenover de twaalf niet op de details in.
Nalda zei Johannes dat Jezus haar ‘alles wat ik ooit gedaan heb’ had verteld. Johannes wilde Jezus dikwijls vragen naar dit gesprek met Nalda, maar hij heeft het nooit gedaan. Jezus vertelde haar slechts één ding over haarzelf, maar de wijze waarop hij haar aanzag en met haar omging, had haar haar hele leven met al zijn licht en schaduw in een ogenblik tijds als in een panorama voor de geest teruggebracht, zodat ze deze hele zelf-openbaring van haar verleden verbond aan de blik en het woord van de Meester. Jezus had haar helemaal niet gezegd dat zij vijf echtgenoten had gehad. Nadat haar echtgenoot haar had verstoten, had zij met vier verschillende mannen samengeleefd, en dit feit kwam haar, samen met haar hele verleden, zo helder voor de geest op het moment dat zij besefte dat Jezus een man Gods was, dat zij het later tegenover Johannes weergaf alsof Jezus haar alles omtrent haarzelf had verteld.