◄ 140:7
Verhandeling 140
140:9 ►

De bevestiging van de Twaalf

8. Donderdagmiddag op het meer

140:8.1

Jezus wist heel goed dat zijn apostelen zijn leer niet volledig verwerkten. Hij besloot enig speciaal onderricht te geven aan Petrus, Jakobus, en Johannes, in de hoop dat zij in staat zouden zijn de ideeën van hun metgezellen te verhelderen. Hij zag dat hoewel sommige aspecten van de idee van een geestelijk koninkrijk door de twaalf wel werden begrepen, zij hardnekkig doorgingen rechtstreeks verband te leggen tussen deze nieuwe geestelijke leer en hun oude, stevig verankerde, letterlijke opvatting van het koninkrijk des hemels als een wederoprichting van de troon van David en het herstel van Israel als een wereldlijke macht op aarde. Dus ging Jezus die donderdagmiddag in een boot met Petrus, Jakobus en Johannes het meer op om over de aangelegenheden van het koninkrijk te spreken. Dit was een onderricht-bespreking van vier uur waarin tientallen vragen gesteld en beantwoord werden, en wij kunnen er hier op de meest nuttige wijze verslag van geven door de samenvatting van deze gewichtige middag, die Simon Petrus de volgende morgen aan zijn broer Andreas gaf, hier opnieuw te ordenen:

140:8.2

1. Het doen van de wil van de Vader. Jezus’ onderricht om te vertrouwen op de alzorg van de hemelse Vader was geen blind, passief fatalisme. Hij citeerde deze middag met instemming een oud Hebreeuws gezegde: ‘Hij die niet wil werken zal ook niet eten.’ Hij verwees naar zijn eigen ervaring als voldoende toelichting op zijn onderricht. Zijn voorschriften aangaande het vertrouwen op de Vader dienen niet beoordeeld te worden naar de sociale en economische toestanden van de moderne tijd of van enige andere tijd. Zijn instructie omvat de ideale beginselen van het dichtbij-God-leven in alle eeuwen en op alle werelden.

140:8.3

Jezus maakte aan deze drie het verschil duidelijk tussen de vereisten voor het apostelschap en het discipelschap. En ook toen verbood hij de twaalf niet om voorzichtigheid te betrachten en voorzorgen te nemen. Waar hij tegen predikte was niet voorzorg, maar ongerustheid, het zich zorgen maken. Hij leerde de actieve, alerte onderwerping aan Gods wil. In antwoord op veel van hun vragen met betrekking tot soberheid en spaarzaamheid, vestigde hij eenvoudig hun aandacht op zijn eigen leven als timmerman, botenbouwer en visser, en op zijn zorgvuldige organisatie van de twaalf. Hij trachtte duidelijk te maken dat de wereld niet als een vijand gezien moest worden; dat de levensomstandigheden een goddelijke dispensatie vormen, die met de kinderen van God meewerkt.

140:8.4

Het viel Jezus heel moeilijk hen zover te krijgen dat zij zijn persoonlijke praktijk van geweldloosheid begrepen. Hij weigerde absoluut zichzelf te verdedigen, en het bleek de apostelen dat het hem genoegen zou doen indien zij dezelfde gedragslijn zouden volgen. Hij leerde hun het kwaad niet te weerstaan, onrechtvaardigheid en onrecht niet te bestrijden, maar hij onderrichtte niet een passief gedogen van wandaden. En hij maakte deze middag duidelijk dat hij de maatschappelijke bestraffing van boosdoeners en misdadigers goedkeurde, en dat de burgerlijke regering soms dwang moet gebruiken bij de handhaving van de maatschappelijke orde en in de tenuitvoerlegging van het recht.

140:8.5

Steeds bleef hij zijn discipelen waarschuwen tegen het kwalijke gebruik van vergelding: hij wilde geen rekening houden met wraak, de idee dat men elkaar de dingen betaald moet of mag zetten. Hij betreurde het koesteren van rancunes. Hij verwierp de idee van oog om oog en tand om tand. Hij veroordeelde het hele denkbeeld van persoonlijke, particuliere wraakneming en verwees deze zaken naar de burgerlijke regering enerzijds, en anderzijds naar het oordeel Gods. Hij maakte het de drie duidelijk dat zijn leer van toepassing was op de individuele mens, niet op de staat. Zijn instructies met betrekking tot deze zaken, zoals hij deze tot aan dat moment had gegeven, vatte hij als volgt samen:

140:8.6

Heb je vijanden lief—denk aan de morele eisen van de menselijke broederschap.

140:8.7

De nutteloosheid van het kwaad: geleden onrecht wordt niet goedgemaakt door wraak. Bega niet de fout het kwaad met zijn eigen wapens te bestrijden.

140:8.8

Heb geloof—vertrouwen in de uiteindelijke triomf van de goddelijke rechtvaardigheid en eeuwige goedheid.

140:8.9

2. De politieke instelling. Hij waarschuwde zijn apostelen tactvol te zijn in hun opmerkingen over de gespannen verhouding die toen tussen het Joodse volk en de Romeinse regering bestond; hij verbood hun op enigerlei wijze verwikkeld te raken in deze moeilijkheden. Hij paste altijd op dat zijn vijanden hem niet konden vangen in hun politieke valstrikken, door hen steeds ten antwoord te geven: ‘Geef aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt.’ Hij weigerde zijn aandacht af te laten leiden van zijn missie om een nieuwe heilsweg te openen; hij stond zichzelf niet toe zich met iets anders bezig te houden. In zijn persoonlijk leven nam hij altijd naar behoren alle burgerlijke wetten en verordeningen in acht; in al zijn openbare onderricht liet hij het burgerlijke, sociale en economische terrein buiten beschouwing. Hij vertelde de drie apostelen dat hij zich alleen maar bekommerde om de principes van ’s mensen innerlijke en persoonlijke geestelijke leven.

140:8.10

Jezus was dus geen politieke hervormer. Hij was niet gekomen om de wereld te reorganiseren: zelfs als hij dat wel gedaan zou hebben, zou dat immers alleen voor die tijd en generatie toepasselijk zijn geweest. Desniettemin toonde hij de mens de beste levenswijze, en geen enkele generatie is vrijgesteld van het werk om te ontdekken hoe het leven van Jezus het beste kan worden toegepast op haar eigen problemen. Bega echter nooit de vergissing dat ge Jezus’ onderricht identificeert met enige politieke of economische theorie, met enig sociaal of industrieel systeem.

140:8.11

3. De sociale instelling. De Joodse rabbijnen hadden lang gediscussieerd over de vraag: Wie is mijn naaste? Jezus kwam met de idee van actieve en spontane vriendelijkheid, een liefde voor de medemens die zo echt was, dat zij het begrip van de naaste verruimde tot het de gehele wereld omvatte, waardoor alle mensen elkaars naasten werden. Maar ondanks dit alles was Jezus alleen maar geïnteresseerd in de individuele mens, niet in de massa. Jezus was geen socioloog, maar hij verrichtte veel arbeid om alle vormen van zelfzuchtige isolatie te doorbreken. Hij onderrichtte zuivere sympathie, compassie. Michael van Nebadon is een door barmhartigheid beheerste Zoon; compassie is de kern van zijn natuur.

140:8.12

De Meester zei niet dat de mensen hun vrienden nooit ten eten mochten vragen, maar hij zei wel dat zijn volgelingen feestmalen moesten aanrichten voor de armen en de misdeelden. Jezus had een sterk gevoel voor rechtvaardigheid, doch dit werd altijd getemperd met barmhartigheid. Hij leerde zijn apostelen niet dat zij zich moesten laten misbruiken door sociale parasieten en beroepsbedelaars. Hij kwam het dichtst in de buurt van sociologische uitspraken toen hij zei: ‘Oordeelt niet, opdat ge niet geoordeeld wordt.’

140:8.13

Hij maakte hun duidelijk dat ongenuanceerde vriendelijkheid verantwoordelijk kan worden gesteld voor vele sociale misstanden. De volgende dag gaf Jezus duidelijke instructies aan Judas dat er geen geld van de apostelen uitgegeven mocht worden aan aalmoezen, tenzij op zijn verzoek of op het gezamenlijke verzoek van twee apostelen. In al zulke zaken placht Jezus te zeggen: ‘Wees wijs als de slangen en onschuldig als de duiven.’ Het scheen in alle sociale omstandigheden zijn bedoeling te zijn geduld, verdraagzaamheid en vergevensgezindheid te onderrichten.

140:8.14

In de levensfilosofie van Jezus had het gezin de centrale plaats—zowel hier als hiernamaals. Hij grondde zijn onderricht over God op de familie, ook al trachtte hij de neiging van de Joden om hun voorouders overmatig te vereren, te corrigeren. Hij verhief het gezinsleven tot de hoogste menselijke plicht, doch maakte duidelijk dat familiebetrekkingen niet in de weg mogen staan van religieuze verplichtingen. Hij vestigde de aandacht op het feit dat het gezin een tijdelijke instelling is; dat zij de dood niet overleeft. Jezus aarzelde niet zijn familie op te geven toen deze tegen de wil van de Vader inging. Hij onderrichtte de nieuwe, grotere broederschap der mensen—de zonen van God. In de tijd van Jezus bestonden er losse echtscheidingspraktijken in Palestina en in het gehele Romeinse Rijk. Hij weigerde herhaaldelijk voorschriften te geven inzake huwelijk en echtscheiding, maar veel van de eerste volgelingen van Jezus hadden uitgesproken meningen over echtscheiding en aarzelden niet deze aan hem toe te schrijven. Alle schrijvers van het Nieuwe Testament hingen deze striktere, hogere ideeën inzake echtscheiding aan, met uitzondering van Johannes Marcus.

140:8.15

4. De economische instelling. Jezus werkte, leefde, en handelde in de wereld zoals hij haar had aangetroffen. Hij was geen economisch hervormer, ofschoon hij dikwijls de aandacht vestigde op de onrechtvaardigheid van de ongelijke verdeling van rijkdom. Maar hij deed geen enkele suggestie ter remedie. Hij maakte het de drie duidelijk dat, hoewel zijn apostelen er geen bezittingen op na moesten houden, hij niet predikte tegen rijkdom en bezit als zodanig, maar alleen tegen de ongelijke en onbillijke verdeling ervan. Hij erkende de noodzaak van sociale gerechtigheid en industriële billijkheid, maar hij gaf geen voorschriften om deze te bereiken.

140:8.16

Hij leerde zijn volgelingen nimmer dat zij aards bezit moesten vermijden, behalve zijn twaalf apostelen. Lucas, de arts, was een warm voorstander van sociale gelijkheid, en hij gaf zich veel moeite om de uitspraken van Jezus te interpreteren in overeenstemming met zijn eigen persoonlijke overtuigingen. Jezus gaf zijn volgelingen nimmer persoonlijk aanwijzingen om een communale levenswijze aan te nemen; hij deed geen enkele uitspraak met betrekking tot deze zaken.

140:8.17

Jezus waarschuwde zijn toehoorders veelvuldig tegen inhaligheid, waarbij hij de uitspraak deed dat ‘het geluk van een mens niet bestaat in de overvloed van zijn materiële bezittingen.’ Hij herhaalde voortdurend: ‘Wat baat het een mens indien hij de gehele wereld wint en zijn eigen ziel verliest?’ Hij deed geen rechtstreekse aanval op het hebben van bezittingen, maar hij legde er wel de nadruk op dat het in alle eeuwigheid van wezenlijk belang is om geestelijke waarden op de eerste plaats te laten komen. In zijn latere onderricht trachtte hij vele verkeerde levensopvattingen op Urantia te corrigeren door de vele gelijkenissen die hij in de loop van zijn openbaar dienstbetoon vertelde. Jezus had nooit de bedoeling economische theorieën te formuleren; hij wist heel goed dat ieder tijdperk zijn eigen remedies moet ontwikkelen voor de bestaande moeilijkheden. En indien Jezus vandaag op aarde zou zijn en zijn leven in het vlees zou leiden, zou hij voor de meeste goede mannen en vrouwen een teleurstelling zijn, om de eenvoudige reden dat hij geen partij zou kiezen in de huidige politieke, sociale en economische geschillen. Hij zou zich op grootse wijze afzijdig houden en u leren hoe gij uw innerlijke geestelijke leven kunt vervolmaken, waardoor ge in vele opzichten bekwamer zoudt worden om de oplossing van uw zuiver menselijke problemen aan te pakken.

140:8.18

Jezus zou alle mensen Godgelijkend willen maken en hun dan met medegevoel steunen, terwijl deze zonen van God hun eigen politieke, sociale en economische problemen oplossen. Het was niet de rijkdom die hij afkeurde, maar wat de rijkdom de meesten van degenen die deze najagen aandoet. Op deze donderdagmiddag zei Jezus voor de eerste keer tegen zijn metgezellen dat ‘het zaliger is te geven dan te ontvangen’.

140:8.19

5. Persoonlijke religie. Evenals zijn apostelen, moet ook gij het onderricht van Jezus beter begrijpen door zijn leven. Hij leidde een vervolmaakt leven op Urantia, en zijn unieke onderricht kan alleen worden begrepen wanneer het gezien wordt tegen de onmiddellijke achtergrond daarvan. Het is zijn leven, en niet de lessen die hij de twaalf gaf, of zijn toespraken tot de scharen, dat het meeste zal bijdragen tot het openbaren van het goddelijke karakter en de liefdevolle persoonlijkheid van de Vader.

140:8.20

Jezus viel de leringen van de Hebreeuwse profeten of de Griekse ethici niet aan. De Meester erkende de vele goede dingen waar deze grote leraren voor stonden, maar hij was naar de aarde afgedaald om iets te onderrichten als aanvulling, ‘de vrijwillige onderwerping van’s mensen wil aan Gods wil.’ Jezus wilde niet eenvoudigweg een religieuze mens tevoorschijn roepen, een sterveling die geheel in beslag wordt genomen door religieuze gevoelens en alleen wordt aangedreven door geestelijke impulsen. Indien ge maar één blik op hem had kunnen werpen, zoudt ge geweten hebben dat Jezus een echte man was, met een grote ervaring in de zaken dezer wereld. Het onderricht van Jezus is in dit opzicht flagrant verdraaid en zeer verkeerd weergegeven in alle eeuwen van het Christelijke tijdvak; bovendien hebt ge er ook verkeerde ideeën op na gehouden over de zachtmoedigheid en nederigheid van de Meester. Het levensdoel dat hem voor ogen stond schijnt een luisterrijk zelfrespect geweest te zijn. Hij raadde de mens alleen aan zich te verootmoedigen opdat hij waarlijk verhoogd zou kunnen worden: waar hij werkelijk naar streefde was ware nederigheid tegenover God. Hij hechtte grote waarde aan oprechtheid—een zuiver hart. In zijn waardebepaling van het karakter was loyaliteit een kardinale deugd, terwijl moed het hart van zijn onderricht vormde. ‘Vrees niet’ was zijn wachtwoord, en geduldig uithoudingsvermogen was zijn ideale sterkte van karakter. Het onderricht van Jezus vormt een religie van dapperheid, moed en heldendom. En dit is nu juist waarom hij als zijn persoonlijke vertegenwoordigers twaalf gewone mannen uitkoos, het merendeel stoere, viriele en mannelijke vissers.

140:8.21

Jezus liet zich niet vaak uit over de sociale ondeugden van zijn tijd; zelden maakte hij toespelingen op morele delicten. Hij was een positieve leraar van ware deugd. Hij vermeed weloverwogen de negatieve methode van onderricht: hij weigerde ruchtbaarheid te geven aan het kwaad. Hij was zelfs geen hervormer op moreel gebied. Hij wist zeer wel, en leerde dit ook zijn apostelen, dat de zinnelijke driften van de mensheid niet onderdrukt worden door religieuze berispingen of door wettelijke verboden. De weinige malen dat hij openlijk iets veroordeelde, ging het grotendeels om trots, wreedheid, onderdrukking en hypocrisie.

140:8.22

Jezus hekelde zelfs de Farizeeën niet hevig, wat Johannes wel deed. Hij wist dat vele schriftgeleerden en Farizeeën een eerlijke inborst hadden: hij begreep hun knechtende onderworpenheid aan religieuze tradities. Jezus legde grote nadruk op het ‘eerst goed maken van de boom.’ Hij hield de drie voor dat hij aan het gehele leven waarde toekende, niet slechts aan enkele bepaalde speciale deugden.

140:8.23

Wat Johannes in het bijzonder leerde uit het onderricht van deze dag, was dat de kern van de religie van Jezus bestond uit het verwerven van een barmhartig karakter en een persoonlijkheid die gemotiveerd is om de de wil van de Vader in de hemel te doen.

140:8.24

Petrus vatte het idee dat het evangelie dat zij zouden gaan verkondigen, werkelijk een nieuw begin voor de gehele mensheid inhield. Hij bracht deze indruk later aan Paulus over, die daaruit zijn leerstuk van Christus als ‘de tweede Adam’ formuleerde.

140:8.25

Jakobus begreep de aangrijpende waarheid dat Jezus wilde dat zijn kinderen op aarde zouden leven alsof zij reeds burgers waren van het voltooide hemelse koninkrijk.

140:8.26

Jezus wist dat de mensen verschillend waren, en leerde dit ook aan zijn apostelen. Hij vermaande hen voortdurend dat zij niet moesten trachten de discipelen en gelovigen naar een of ander vast patroon te modelleren. Hij wilde het iedere ziel mogelijk maken zich op haar eigen wijze te ontwikkelen, als een zich vervolmakende, afzonderlijke, individuele mens voor God. In antwoord op een van de vele vragen van Petrus, zei de Meester: ‘Ik wil de mensen bevrijden, zodat zij als kleine kinderen helemaal opnieuw kunnen beginnen met het nieuwe, betere leven.’ Jezus hield altijd vol dat ware goedheid onbewust moet zijn, dat bij het betonen van liefdadigheid de linkerhand niet mag weten wat de rechterhand doet.

140:8.27

De drie apostelen waren deze middag geschokt toen zij zich realiseerden dat de religie van hun Meester geen bepalingen inhield ten aanzien van geestelijk zelfonderzoek. Alle religies vóór en na de tijd van Jezus, zelfs het Christendom, kennen zorgvuldige bepalingen ten aanzien van gewetensvol zelfonderzoek. Dit is echter niet het geval met de religie van Jezus van Nazaret. De levensfilosofie van Jezus kent geen religieuze introspectie. De timmermanszoon heeft nooit onderricht dat het karakter opgebouwd moest worden; hij leerde karakter- groei, verklarende dat het koninkrijk des hemels als een mosterdzaad is. Maar Jezus heeft niets gezegd dat zelfonderzoek ter voorkoming van verwaand egocentrisme verbiedt.

140:8.28

Het recht om het koninkrijk binnen te gaan is afhankelijk van geloof, persoonlijk geloof. De prijs die men betaalt om op de progressieve opwaartse weg van het koninkrijk te blijven, is de parel van grote waarde, en voor het bezit daarvan verkoopt een mens alles wat hij heeft.

140:8.29

De leer van Jezus is een religie voor iedereen, niet alleen voor zwakkelingen en slaven. Zijn religie nam (in zijn dagen) nooit vaste vorm aan als geloofsbelijdenissen en theologische wetten; hij liet nog geen regel schrift na. Zijn leven en leer werden aan het universum geschonken als een inspirerende, idealistische erfenis, geschikt om geestelijke leiding en morele instructie te geven in alle tijden en op alle werelden. En zelfs vandaag staat de leer van Jezus los van alle andere religies, als zodanig, ook al is zij de levende hoop voor elk van deze.

140:8.30

Jezus leerde zijn apostelen niet dat religie het enige is dat de mens op aarde moet najagen: dit was de Joodse idee van het dienen van God. Doch hij hield wel vol dat religie de zaak was waaraan de twaalf zich uitsluitend moesten wijden. Jezus onderrichtte niets dat zijn gelovigen ervan zou weerhouden om zich met echte cultuur bezig te houden: hij liet zich alleen geringschattend uit over de religieuze scholen in Jeruzalem, die vastgeklonken zaten aan de traditie. Hij was ruimdenkend, grootmoedig, ontwikkeld en verdraagzaam. Voor gedwongen vroomheid was geen ruimte in zijn filosofie van het rechtschapen leven.

140:8.31

De Meester deed geen oplossingen aan de hand voor de niet-religieuze problemen van zijn eigen tijd, noch voor die van volgende tijden. Jezus wenste geestelijk inzicht in eeuwige werkelijkheden te ontwikkelen en het initiatief tot oorspronkelijkheid van leven te stimuleren: hij bemoeide zich uitsluitend met de fundamentele, blijvende, geestelijke behoeften van de mensheid. Hij openbaarde een goedheid die Gode gelijk was. Hij verhief de liefde—waarheid, schoonheid, en goedheid—als het goddelijke ideaal en de eeuwige werkelijkheid.

140:8.32

De Meester is gekomen om in de mens een nieuwe geest te scheppen, een nieuwe wil—om hem een nieuwe capaciteit te schenken tot het kennen van waarheid, het ervaren van compassie en het verkiezen van goedheid—de wil om in harmonie met de wil van God te zijn, gekoppeld aan het eeuwige verlangen om volmaakt te worden zoals de Vader in de hemel volmaakt is.


◄ 140:7
 
140:9 ►