◄ 140:5
Verhandeling 140
140:7 ►

De bevestiging van de Twaalf

6. De avond van de bevestiging

140:6.1

Toen ze die zondagavond uit de hooglanden ten noorden van Kafarnaüm bij Zebedeüs thuis kwamen, gebruikten Jezus en de twaalf een eenvoudige maaltijd. Daarna ging Jezus een wandeling langs het strand maken, en praatten de twaalf met elkaar. Na een korte bespreking, terwijl de tweelingbroers een vuurtje aanmaakten om hun warmte en meer licht te verschaffen, ging Andreas erop uit om Jezus te zoeken. Toen hij Jezus had ingehaald zei hij: ‘Meester, mijn broeders kunnen niet begrijpen wat u over het koninkrijk hebt gezegd. Wij voelen ons niet in staat aan dit werk te beginnen voordat u ons verder onderricht hebt gegeven. Ik kom u vragen bij ons te komen in de tuin en ons te helpen de bedoeling van uw woorden te begrijpen.’ Hierop ging Jezus met Andreas mee om zich bij de apostelen te voegen.

140:6.2

Toen hij de tuin was ingegaan, verzamelde hij de apostelen om zich heen en onderrichtte hen verder, zeggende: ‘Jullie vinden het moeilijk mijn boodschap op te nemen, omdat jullie de nieuwe leer rechtstreeks op de oude willen gronden, maar ik zeg jullie dat je opnieuw geboren moet worden. Jullie moet helemaal opnieuw, als kleine kinderen, beginnen en bereid zijn op mijn onderricht te vertrouwen en in God te geloven. Het nieuwe evangelie van het koninkrijk kan niet aangepast worden aan het bestaande. Jullie houden er verkeerde ideeën op na over de Zoon des Mensen en zijn missie op aarde. Maar maak niet de fout te denken dat ik gekomen ben om de wet en de profeten aan de kant te zetten: ik ben niet gekomen om teniet te doen, doch om te vervullen, te verruimen en te verlichten. Ik kom niet om de wet te overtreden, maar veeleer om deze nieuwe geboden in de tafels van jullie hart te griffen.

140:6.3

‘Ik vraag van jullie een rechtvaardigheid die de rechtvaardigheid te boven moet gaan van hen die trachten de gunst van de Vader te winnen door aalmoezen, gebed, en vasten. Indien jullie het koninkrijk binnen wilt gaan, dienen jullie een rechtvaardigheid te bezitten die bestaat uit liefde, barmhartigheid, en waarheid—het oprechte verlangen om de wil van mijn Vader in de hemel te doen.’

140:6.4

Daarop zei Simon Petrus: ‘Meester, indien ge een nieuw gebod hebt, willen we het graag horen. Onthul ons de nieuwe weg.’ Jezus antwoordde Petrus: ‘Je hebt gehoord dat door hen die de wet onderrichten, is gezegd: “Gij zult niet doden; dat een ieder die doodt onder het oordeel zal komen” Maar ik zie verder dan de daad zelf om de beweegreden daarvan bloot te leggen. Ik zeg jullie dat een ieder die boos is op zijn broeder, gevaar loopt veroordeeld te worden. Hij die voedsel geeft aan de haat in zijn hart en wraak beraamt in zijn denken, loopt gevaar veroordeeld te worden. Jullie moeten jullie medemensen beoordelen naar hun daden; de Vader in de hemel oordeelt naar de bedoeling.

140:6.5

‘Jullie hebt de leraren der wet horen zeggen: “Gij zult geen overspel bedrijven.” Maar ik zeg jullie dat iedere man die naar een vrouw kijkt met de bedoeling haar te begeren, in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd heeft. Jullie kunt de mensen alleen maar beoordelen naar hun daden, maar mijn Vader ziet in het hart van zijn kinderen en oordeelt hen in barmhartigheid naar hun bedoelingen en werkelijke verlangens.’

140:6.6

Jezus was van zins door te gaan met het bespreken van de andere geboden, toen Jakobus Zebedeüs hem onderbrak met de vraag: ‘Meester, wat zullen wij de mensen leren inzake echtscheiding? Moeten we een man toestaan van zijn vrouw te scheiden, zoals Mozes heeft aangegeven?’ Toen Jezus deze vraag hoorde, zei hij: ‘Ik ben niet gekomen om wetten uit te vaardigen, maar om te verlichten. Ik ben niet gekomen om de koninkrijken dezer wereld te hervormen, maar veeleer om het koninkrijk des hemels te vestigen. Het is niet de wil van de Vader dat ik toegeef aan de verleiding om jullie regels van bestuur te leren, of van handel of maatschappelijk gedrag, die, hoewel ze juist zouden kunnen zijn voor de dag van heden, verre van passend zouden zijn voor de maatschappij van een ander tijdperk. Ik ben alleen op aarde om het bewustzijn der mensen te vertroosten, hun geest te bevrijden, en hun ziel te redden. Maar ten aanzien van deze vraag inzake echtscheiding wil ik wel zeggen dat, hoewel Mozes dergelijke zaken goedkeurde, het anders was in de dagen van Adam en in de Hof.’

140:6.7

Toen de apostelen een korte tijd onder elkaar hadden gepraat, sprak Jezus verder: ‘Jullie moeten altijd de twee gezichtspunten onderkennen van waaruit alle menselijk gedrag beschouwd kan worden—het menselijke en het goddelijke; de wegen van het vlees en de weg van de geest, het oordeel van de tijd en het gezichtspunt van de eeuwigheid.’ En ofschoon de twaalf niet alles konden begrijpen wat hij hun leerde, werden ze door dit onderricht echt geholpen.

140:6.8

En toen zei Jezus: ‘Jullie zult echter struikelen over mijn leer omdat jullie gewend bent mijn boodschap letterlijk te interpreteren; jullie onderscheiden de geest van mijn leer niet snel. Nogmaals, jullie moeten je herinneren dat jullie mijn boodschappers zijn: jullie bent verschuldigd jullie leven te leiden zoals ik in de geest mijn leven geleid heb. Jullie zijn mijn persoonlijke vertegenwoordigers: maar maak niet de vergissing dat je verwacht dat alle mensen in alle details zullen leven zoals jullie. Ook moeten jullie onthouden dat ik schapen heb die niet tot deze kudde behoren, en dat ik ook verplichtingen heb jegens hen, namelijk om hun het patroon te verschaffen van het doen van de wil van God terwijl ik het leven van de sterfelijke natuur leid.’

140:6.9

Toen vroeg Natanael: ‘Meester, moeten we geen plaats geven aan het recht? De wet van Mozes zegt: “Oog om oog, en tand om tand.” Wat zullen wij zeggen?’ Jezus antwoordde: ‘Jullie moeten kwaad met goed vergelden. Mijn boodschappers moeten niet twisten met de mensen, doch zachtmoedig zijn jegens allen. Leer om leer moet niet jullie regel zijn. De regeerders der mensen hebben dan wel zulke wetten, maar zo gaat het niet in het koninkrijk: barmhartigheid dient altijd ten grondslag te liggen aan jullie oordeel en liefde aan jullie optreden. En indien dit lastige uitspraken zijn, kunnen jullie nu nog teruggaan. Als jullie de eisen van het apostelschap te zwaar vindt, mogen jullie terugkeren naar het minder strenge pad van het discipelschap.’

140:6.10

Toen de apostelen deze alarmerende woorden hoorden, trokken zij zich een poosje onder elkaar terug, maar zij kwamen al snel terug en Petrus zei: ‘Meester, wij willen graag met u verder gaan; niemand van ons wil terug. Wij zijn geheel bereid de extra prijs te betalen; wij zullen de drinkbeker drinken. Wij willen graag apostelen zijn, niet alleen discipelen.’

140:6.11

Toen Jezus dit hoorde zei hij: ‘Wees dan bereid om jullie verantwoordelijkheden op je te nemen en volg mij. Doe je goede werken in het verborgene: wanneer jullie aalmoezen geeft, laat je linkerhand dan niet weten wat je rechterhand doet. En wanneer je bidt, zonder je dan af en gebruik geen ijdele herhalingen en zinnen zonder betekenis. Bedenkt steeds dat de Vader weet wat je nodig hebt, zelfs voordat je het hem vraagt. En maakt er geen gewoonte van te vasten met een droevig gelaat om door de mensen gezien te worden. Verzamel je, als mijn uitverkoren apostelen, speciaal bestemd voor de dienst van het koninkrijk, geen schatten op aarde, maar verzamel je door jullie onzelfzuchtige dienstbaarheid schatten in de hemel, want waar jullie schat is, daar zal ook je hart zijn.

140:6.12

‘De lamp van het lichaam is het oog; als jullie oog edelmoedig is, zal derhalve je hele lichaam verlicht zijn. Maar indien jullie oog zelfzuchtig is, zal jullie hele lichaam vol duisternis zijn. Indien zelfs het licht dat in jullie is tot duisternis wordt, hoe groot is dan die duisternis!’

140:6.13

Daarop vroeg Tomas aan Jezus of zij ‘moesten doorgaan alles gemeen te hebben.’ Waarop de Meester antwoordde: ‘Ja, broeders, ik zou willen dat we samenleven als één familie, in onderling begrip. Jullie is een groot werk toevertrouwd, en ik vraag jullie om onverdeelde dienstbaarheid. Jullie weet dat terecht gezegd is: “Niemand kan twee heren dienen.” Je kunt niet oprecht God vereren en tegelijkertijd van ganser harte de mammon dienen. Nu jullie zonder voorbehoud dienst hebt genomen bij het werk van het koninkrijk, moeten jullie niet in zorg zijn over jullie leven; nog veel minder over wat je zult eten of wat je zult drinken; en evenmin over je lichaam, welke kleding je zult dragen. Jullie hebt al geleerd dat bereidwillige handen en vurige harten geen honger zullen lijden. En nu jullie je opmaakt om al je energie aan het werk van het koninkrijk te wijden, kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat de Vader niet zonder aandacht zal zijn voor jullie behoeften. Zoekt eerst het koninkrijk Gods en wanneer je daar toegang hebt gevonden, zullen jullie alle dingen waaraan je behoefte hebt, toegevoegd worden. Wees daarom niet onnodig bezorgd over de dag van morgen. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.’

140:6.14

Toen Jezus zag dat zij de gehele nacht op wilden blijven om vragen te stellen, zei hij tot hen: ‘Broeders, jullie zijn aarden vaten; het is het beste voor jullie dat je gaat slapen om gereed te zijn voor het werk van morgen.’ Maar de slaap was van hen geweken. Petrus vond de vrijmoedigheid zijn Meester te vragen ‘even een kort gesprekje onder vier ogen met hem te mogen hebben. Niet dat ik geheimen voor mijn broeders zou hebben, maar mijn geest is verontrust en indien ik bijgeval een berisping van mijn Meester verdien, zou ik deze beter kunnen verdragen wanneer ik alleen met u ben.’ Jezus zei: ‘Kom met me mee, Petrus’—en ging hem voor, het huis binnen. Toen Petrus veel opgewekter en zeer bemoedigd van zijn Meester terugkwam, besloot Jakobus ook naar binnen te gaan om met Jezus te praten. En zo ging het de gehele nacht door, de andere apostelen gingen ook één voor één naar binnen om met de Meester te praten. Toen ze allen hun persoonlijke gesprek met de Meester gehad hadden, behalve de tweelingbroers die in slaap waren gevallen, ging Andreas naar binnen en zeitot de Meester: ‘Meester, de tweelingbroers zijn in de tuin bij het vuur in slaap gevallen: zal ik hen wakker maken om te vragen of zij ook met u willen spreken?’ En Jezus zei glimlachend tegen Andreas: ‘Daar doen ze goed aan—val hen niet lastig.’ En nu was de nacht bijna voorbij: het licht van de nieuwe dag begon te dagen.


◄ 140:5
 
140:7 ►