De volgende morgen staken ze allen per boot over naar Keresa om de volgende twee apostelen, Jakobus en Judas, de zonen van Alfeüs en tweelingbroers, die waren voorgesteld door Jakobus en Johannes Zebedeüs, formeel op te roepen. De tweelingbroers, die vissers waren, verwachtten Jezus en zijn apostelen en stonden daarom aan de oever op hen te wachten. Jakobus Zebedeüs stelde de Meester aan de vissers uit Keresa voor, en Jezus, hen aanziende, knikte en zei: ‘Volg mij.’
Op deze namiddag, die zij met elkaar doorbrachten, gaf Jezus hun volledige instructies betreffende het bijwonen van feestelijke bijeenkomsten en aan het einde daarvan zei hij: ‘Alle mensen zijn mijn broeders. Mijn Vader in de hemel ziet op geen enkel schepsel van ons maaksel in minachting neer. Het koninkrijk des hemels staat open voor alle mannen en vrouwen. Niemand mag de deur der barmhartigheid dichtslaan wanneer een hongerende ziel wil binnengaan. Wij zullen met allen aanzitten die over het koninkrijk verlangen te horen. Zoals de Vader in de hemel de mensen hier beneden ziet, zijn zij allen gelijk. Weiger daarom niet brood te breken met een Farizeeër of een zondaar, met een Sadduceeër of een tollenaar, met een Romein of een Jood, met een rijk man of een arm man, met een vrij man of een slaaf. De deur van het koninkrijk staat wijd open voor allen die verlangen de waarheid te leren kennen en God te vinden.’
Die avond, tijdens een eenvoudige maaltijd in het huis van Alfeüs, werden de tweelingbroers opgenomen in de apostolische familie. Later in de avond gaf Jezus zijn apostelen hun eerste les over de oorsprong, natuur, en bestemming van onreine geesten, maar ze konden het belang van wat hij hun meedeelde niet bevatten. Het viel hun zeer gemakkelijk om Jezus lief te hebben en te bewonderen, maar veel van zijn leringen vonden zij heel moeilijk te begrijpen.
Na genoten nachtrust stak het gehele gezelschap, nu elf man, per boot over naar Tarichea.