◄ 138:0
Verhandeling 138
138:2 ►

De opleiding der boodschappers van het Koninkrijk

1. De laatste instructies

138:1.1

De volgende dag, zondag 23 juni, a.d. 26, gaf Jezus zijn laatste instructies aan de zes. Hij droeg hun op er twee aan twee op uit te gaan om de blijde boodschap van het koninkrijk te onderrichten. Hij verbood hun te dopen en ontraadde hun in het openbaar te prediken. Hij legde hun verder uit dat hij hen later wel zou toestaan in het openbaar te prediken, maar dat hij om vele redenen wenste dat zij een tijdlang praktische ervaring zouden opdoen met de persoonlijke omgang met hun medemensen. Jezus had de bedoeling dat zij zich op hun eerste rondreis enkel en alleen met persoonlijk werk zouden bezig houden. Hoewel deze aankondiging enigszins teleurstellend was voor de apostelen, zagen zij, althans ten dele, toch wel in waarom Jezus de verkondiging van het koninkrijk op deze wijze wilde laten aanvangen, en zij gingen opgewekt op weg, vol vertrouwen en enthousiasme. Hij zond hen twee aan twee uit, Jakobus en Johannes naar Keresa, Andreas en Petrus naar Kafarnaüm, terwijl Filippus en Natanael naar Tarichea gingen.

138:1.2

Voordat zij aan deze twee weken van dienstbetoon begonnen, kondigde Jezus hun aan dat hij twaalf apostelen wilde aanstellen om na zijn vertrek het werk voor het koninkrijk voort te zetten, en hij machtigde elk van hen één man uit de kring van zijn eerste bekeerlingen te kiezen om lid te worden van het korps van apostelen zoals Jezus zich dat voorgesteld had. Johannes vroeg daarop vrijuit: ‘Maar Meester, zullen die zes mannen dan temidden van ons komen en gelijkelijk alles met ons delen, terwijl wij al vanaf de Jordaan bij u geweest zijn en al het onderricht hebben gehoord dat u ons gegeven hebt om ons voor te bereiden hierop, op de eerste keer dat wij voor het koninkrijk gaan arbeiden?’ En Jezus antwoordde: ‘Ja, Johannes, de mannen die jullie zullen uitkiezen, zullen één met ons worden, en jullie zullen hun onderricht geven in alles wat het koninkrijk betreft, net zoals ik jullie onderwezen heb.’ Na dit gezegd te hebben, verliet Jezus hen.

138:1.3

De zes gingen pas uiteen om aan het werk te gaan, toen zij eerst uitvoerig hadden gesproken over de opdracht van Jezus om elk een nieuwe apostel uit te kiezen. Ten slotte gaf de raad van Andreas de doorslag en gingen zij op weg om aan hun werk te beginnen. Kort samengevat zei Andreas het volgende: ‘De Meester heeft gelijk; wij zijn met te weinigen om dit werk geheel aan te kunnen. Er zijn meer leraren nodig en de Meester heeft veel vertrouwen in ons getoond, nu hij het uitkiezen van deze zes nieuwe apostelen aan ons heeft opgedragen.’ Toen zij die morgen uiteengingen om aan het werk te gaan, verborg ieder van hen een licht gevoel van terneergeslagenheid. Zij wisten dat zij Jezus zouden missen, en nog afgezien van hun vrees en beschroomdheid, was dit niet de manier waarop zij zich de inluiding van het koninkrijk der hemels hadden voorgesteld.

138:1.4

Het was zo geregeld, dat de zes twee weken zouden werken, waarna ze naar het huis van Zebedeüs zouden terugkeren voor een bespreking. Intussen ging Jezus naar Nazaret om Jozef en Simon op te zoeken, alsmede andere leden van zijn familie die daar in de buurt woonden. Jezus deed alles wat menselijkerwijs mogelijk was en verenigbaar met zijn toewijding aan het doen van de wil van zijn Vader, om het vertrouwen en de genegenheid van zijn familie te behouden. In dit opzicht vervulde hij ten volle zijn plicht, en meer dan dat.

138:1.5

Terwijl de apostelen in de omgeving met hun missie bezig waren, dacht Jezus veel aan Johannes die nu in de gevangenis zat. De verleiding was groot om zijn potentiële krachten te gebruiken om hem te bevrijden, maar wederom legde hij zich erbij neer ‘zich te voegen naar de wil van de Vader’.


◄ 138:0
 
138:2 ►