◄ 135:5
Verhandeling 135
135:7 ►

Johannes de Doper

6. Johannes begint te prediken

135:6.1

In het begin van de maand maart, a.d. 25, trok Johannes langs de westelijke kust van de Dode Zee en de rivier de Jordaan tot aan een plek tegenover Jericho, waar zich de oude voorde bevond waar Jozua en de kinderen Israels doortrokken toen zij voor de eerste keer het beloofde land binnengingen; toen Johannes de rivier was overgestoken, koos hij deze plek bij de ingang van de voorde als standplaats en begon hij te prediken tot het volk dat passeerde op weg naar en van de rivier. Dit was de drukste voorde van alle oversteekplaatsen van de Jordaan.

135:6.2

Voor allen die Johannes hoorden spreken, was het duidelijk dat hij meer was dan een prediker. Verreweg de meesten van hen die naar deze zonderlinge man uit de wildernis van Judea luisterden, gingen huns weegs met het gevoel dat zij de stem van een profeet hadden gehoord. Geen wonder dat de vermoeide, verwachtingsvolle ziel van deze Joden diep bewogen werd door zulk een verschijnsel. Nimmer tevoren in heel de Joodse geschiedenis hadden de vrome kinderen van Abraham zo verlangd naar de ‘vertroosting Israels’ of vuriger ‘het herstel van het koninkrijk’ tegemoet gezien. Nooit eerder in de hele Joodse geschiedenis kon de boodschap van Johannes, ‘het koninkrijk des hemels is nabij’ zulk een algemene en diepe indruk hebben gemaakt als juist op het tijdstip toen hij op zulk een mysterieuze wijze aan de oever van deze zuidelijke voorde van de Jordaan was verschenen.

135:6.3

Hij kwam van de herders, zoals Amos. Hij was gekleed zoals Elia van weleer en met donderende stem sprak hij zijn vermaningen en stortte hij zijn waarschuwingen uit in ‘de geest en kracht van Elia.’ Het is niet verwonderlijk dat deze vreemde prediker een geweldige beroering in geheel Palestina teweegbracht toen de reizigers het nieuws van zijn prediking langs de Jordaan verspreidden.

135:6.4

Er was nog iets anders en iets nieuws dat het werk van deze Nazireïsche prediker kenmerkte: hij doopte ieder van degenen die in hem geloofden in de Jordaan, ‘ter vergeving der zonden.’ Ofschoon de doop bij de Joden geen nieuwe ceremonie was, hadden zij deze nog nimmer zien toepassen zoals Johannes dit nu deed. Het was sinds lang gebruikelijk geweest om de niet-Joodse bekeerlingen op te nemen in de gemeenschap van de buitenste voorhof van de tempel door hen op deze wijze te dopen, maar nog nooit was de Joden zelf gevraagd zich te onderwerpen aan de doop der boetvaardigheid. Tussen het tijdstip waarop Johannes begon te prediken en te dopen, en zijn arrestatie en gevangenschap op instigatie van Herodes Antipas, lagen slechts vijftien maanden, maar in deze korte tijd doopte hij veel meer dan honderdduizend boetvaardigen.

135:6.5

Johannes bleef vier maanden prediken bij de voorde te Betanië, voordat hij langs de Jordaan verder naar het noorden trok. Tienduizenden, sommigen nieuwsgierig maar ook velen ernstig en oprecht, kwamen naar hem luisteren uit alle delen van Judea, Perea en Samaria. Er kwamen zelfs enkelen uit Galilea.

135:6.6

In mei van dat jaar, toen Johannes zich nog bij de rivierovergang te Betanië ophield, stuurden de priesters en Levieten een delegatie om hem te vragen of hij er aanspraak op maakte de Messias te zijn, en op wiens gezag hij predikte. Johannes beantwoordde deze vragen met de woorden: ‘Ga naar uw meesters en zeg hen dat gij de stem gehoord hebt van iemand “die roept in de woestijn”, zoals gesproken is door de profeet met de woorden, “bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden. Alle kloof zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, en alle vlees zal het heil Gods zien.”’

135:6.7

Johannes was een heldhaftige doch tactloze prediker. Op zekere dag, toen hij op de westelijke oever van de Jordaan aan het prediken en dopen was, kwam een groepje Farizeeën en een aantal Sadduceeën naar voren, die verzochten gedoopt te worden. Voordat Johannes hen in het water liet afdalen, sprak hij hen als groep toe en zei: ‘Wie heeft u gewaarschuwd de komende gramschap te ontvluchten, zoals adders het vuur? Ik zal u dopen, maar ik waarschuw u de vruchten voort te brengen die een oprecht berouw waardig zijn, indien ge de vergeving van uw zonden wilt ontvangen. Vertel mij niet dat Abraham uw vader is. Ik zeg u dat God in staat is uit deze twaalf stenen, hier vóór u, waardige kinderen voor Abraham te verwekken. En nu, op dit ogenblik, ligt de bijl gereed bij de wortels van de bomen. Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, is voorbestemd om omgehakt en in het vuur geworpen te worden.’ (De twaalf stenen waarop hij doelde waren de befaamde herdenkingsstenen, door Jozua opgericht om de overtocht op deze plaats van de ‘twaalf stammen’ te gedenken, toen zij voor het eerst het beloofde land binnentrokken.)

135:6.8

Johannes gaf lessen aan zijn discipelen waarin hij hen onderrichtte in de bijzonderheden van hun nieuwe leven en trachtte hun vele vragen te beantwoorden. Hij raadde de leraren om zowel naar de geest als naar de letter van de wet les te geven. Hij droeg de rijken op de armen te voeden; tot de belastinggaarders zei hij: ‘Eis niet meer op dan wat u toekomt.’ Tot de soldaten zei hij: ‘Pleeg geen geweld en vorder niets onrechtmatig op—wees tevreden met uw soldij.’ En iedereen raadde hij: ‘Maak u gereed voor het einde der dagen—het koninkrijk des hemels is nabij.’


◄ 135:5
 
135:7 ►