◄ 134:3
Verhandeling 134
134:5 ►

De overgangsjaren

4. Goddelijke en menselijke soevereiniteit

134:4.1

De broederschap der mensen is gebaseerd op het vaderschap van God. Het gezin van God dankt zijn bestaan aan de liefde van God—God is liefde. God de Vader heeft zijn kinderen, al zijn kinderen, op goddelijke wijze lief.

134:4.2

Het koninkrijk des hemels, de goddelijke regering, berust op het feit van de goddelijke soevereiniteit—God is geest. Aangezien God geest is, is dit koninkrijk geestelijk. Het koninkrijk der hemelen is noch materieel, noch louter verstandelijk; het is een geestelijke verhouding tussen God en de mens.

134:4.3

Indien de verschillende religies de geest-soevereiniteit van God de Vader erkennen, dan zullen al deze religies de vrede bewaren. Indien echter één religie meent dat zij op de een of andere manier superieur is aan alle andere, en dat alleen zij het gezag over alle andere heeft, dan zal deze religie zich aanmatigen onverdraagzaam te zijn jegens andere religies, of gelovigen van andere religieuze groeperingen durven te vervolgen.

134:4.4

Er kan nooit religieuze vrede—broederschap—bestaan, tenzij alle religies bereid zijn geheel afstand te doen van hun kerkelijke autoriteit en al hun ideeën inzake hun geestelijke soevereiniteit los te laten. God alleen is geest-soeverein.

134:4.5

Er kan geen gelijkheid tussen de religies (religieuze vrijheid) zijn zonder godsdienstoorlogen, tenzij alle religies er in toestemmen alle soevereiniteit over te dragen naar een bovenmenselijk niveau, aan God zelf.

134:4.6

Het koninkrijk des hemels in de harten der mensen zal religieuze eenheid (niet noodzakelijkerwijs eenvormigheid) scheppen, omdat alle religieuze groepen die uit zulke waarlijk religieuze personen bestaan, zonder uitzondering vrij zullen zijn van iedere gedachte aan kerkelijk gezag—religieuze soevereiniteit.

134:4.7

God is geest, en God geeft een fragment van zijn geestelijk zelf om in het hart van de mens te wonen. Geestelijk zijn alle mensen gelijk. Het koninkrijk der hemelen is vrij van kasten, klassen, sociale niveaus en economische groeperingen. Ge zijt allen broeders.

134:4.8

Maar zodra ge de geest-soevereiniteit van God de Vader uit het oog verliest, zal de één of andere religie beginnen haar superioriteit over andere religies te laten gelden; en dan zal er, in plaats van vrede op aarde en welgezindheid onder de mensen, verdeeldheid gaan ontstaan, wederzijdse beschuldigingen, zelfs godsdienstoorlogen, althans oorlogen tussen gelovigen.

134:4.9

Wezens met een vrije wil die zich als elkaars gelijken beschouwen, zullen, tenzij zij onderling erkennen dat zij onderworpen zijn aan een soort supersoevereiniteit, een soevereiniteit over en boven zich, in de verleiding komen te proberen of zij in staat zijn macht en gezag over andere personen en groepen te krijgen. Het begrip van gelijkheid brengt nooit vrede tot stand, behalve in de gemeenschappelijke erkenning van een albeheersende invloed en macht die de supersoevereiniteit bezit.

134:4.10

In Urmia leefden de aanhangers van de verschillende religies in betrekkelijke vrede en rust met elkaar samen, omdat zij al hun ideeën van religieuze soevereiniteit hadden opgegeven. In geestelijk opzicht geloofden ze allen in een soevereine God; in maatschappelijk opzicht berustte het volle, onaantastbare gezag bij hun voorzittend hoofd—Cymboyton. Ze wisten heel goed wat er zou gebeuren met een leraar die het zou wagen de baas te spelen over zijn collega’s. Er kan geen blijvende godsdienstvrede op Urantia komen totdat alle religieuze groeperingen vrijwillig al hun ideeën opgeven dat zij de goddelijke voorkeur zouden genieten, dat zij het uitverkoren volk zouden zijn, en gezag op religieus gebied zouden bezitten. Alleen wanneer God de Vader de allerhoogste wordt, zullen de mensen religieuze broeders worden en in godsdienstige vrede samenleven op aarde.


◄ 134:3
 
134:5 ►