Voorzover onze opdracht dit toeliet, hebben wij zoveel mogelijk getracht gebruik te maken van de bestaande verslagen die te maken hebben met het leven van Jezus op Urantia, en deze tot op zekere hoogte te coördineren. Hoewel wij over het verloren geschrift van Andreas konden beschikken, en ons voordeel konden doen met de medewerking van een zeer grote schare hemelse wezens die op aarde was gedurende de tijd van de zelfschenking van Michael (vooral zijn nu Gepersonaliseerde Richter), is het onze bedoeling geweest ook gebruik te maken van de zogeheten Evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes.
Deze verslagen in het Nieuwe Testament zijn onder de volgende omstandigheden ontstaan:
1. Het Evangelie van Marcus. Johannes Marcus schreef het eerste, kortste en eenvoudigste verslag van het leven van Jezus (de aantekeningen van Andreas buiten beschouwing gelaten). Marcus tekende de Meester als een dienende, als een mens onder de mensen. Ofschoon Marcus bij veel van de gebeurtenissen die hij beschrijft als jeugdige belangstellende had toegekeken, is zijn verslag in werkelijkheid het Evangelie naar Simon Petrus. Marcus sloot zich al vroeg aan bij Petrus en later bij Paulus. Hij schreef dit verslag op aansporing van Petrus en op dringend verzoek van de kerk van Rome. Daar hij wist hoe consequent de Meester weigerde zijn onderricht op schrift te stellen toen hij nog als sterveling op aarde was, aarzelde Marcus, evenals de andere apostelen en vooraanstaande discipelen, dit te doen. Maar Petrus was van gevoelen dat de kerk van Rome de hulp van zulk een schriftelijk verslag nodig had, en dus stemde Marcus erin toe de voorbereiding ervan op zich te nemen. Hij maakte vele aantekeningen voordat Petrus in het jaar 67 stierf, en kort na diens dood begon hij aan zijn verslag voor de kerk van Rome volgens de richtlijnen die door Petrus waren goedgekeurd. Het Evangelie was tegen het einde van het jaar 68 voltooid. Marcus schreef geheel uit zijn eigen herinnering en naar wat Petrus zich herinnerde. Het verslag heeft sedertdien aanzienlijke veranderingen ondergaan, talrijke passages werden eruit gelicht en enig later materiaal werd aan het einde toegevoegd, ter vervanging van het laatste vijfde deel van het oorspronkelijke Evangelie; dit deel van het eerste handschrift ging reeds verloren nog voordat het manuscript was gecopieerd. In combinatie met de aantekeningen van Andreas en Matteüs, was dit verslag van Marcus de schriftelijke basis voor alle latere Evangelieën die poogden het leven en onderricht van Jezus weer te geven.
2. Het Evangelie van Matteüs. Het zogeheten Evangelie naar Matteüs is het verslag van het leven van de Meester dat geschreven werd ter stichting van de Joodse Christenen. De schrijver van dit verslag tracht in Jezus’ leven voortdurend aan te tonen dat veel van hetgeen hij deed, gebeurde opdat ‘vervuld zou worden hetgeen door de profeet gesproken was.’ Het Evangelie van Matteüs schildert Jezus als de zoon van David en beeldt hem af als iemand die veel eerbied had voor de wet en de profeten.
Dit Evangelie werd niet door de Apostel Matteüs geschreven, maar door Isador, een van zijn discipelen. Deze maakte bij zijn werk niet alleen gebruik van Matteüs’ persoonlijke herinneringen aan deze gebeurtenissen, maar ook van een bepaald verslag van de uitspraken van Jezus, dat Matteüs direct na de kruisiging gemaakt had. Dit verslag van Matteüs was in het Aramees; Isador schreef in het Grieks. Het toeschrijven van dit werk aan Matteüs was geen opzettelijk bedrog. In die dagen was het de gewoonte dat leerlingen op deze wijze hun leermeesters eerden.
Het oorspronkelijke verslag van Matteüs werd bewerkt en uitgebreid in het jaar 40, vlak voor hij Jeruzalem verliet om met de prediking van het evangelie te beginnen. Het was een verslag voor hemzelf; het laatste afschrift ervan ging verloren bij de brand van een klooster in Syrië in het jaar 416.
Isador ontkwam uit Jeruzalem in het jaar 70, nadat de stad door de legers van Titus was omsingeld, en nam een copie van de aantekeningen van Matteüs met zich mee naar Pella. In het jaar 71, toen hij in Pella woonde, schreef Isador het Evangelie naar Matteüs. Hij had ook de eerste vier vijfde delen van het verhaal van Marcus bij zich.
3. Het Evangelie van Lucas. Lucas, de geneesheer uit Antiochië in Pisidië, was een niet-Joodse bekeerling van Paulus, en schreef een geheel ander verhaal over het leven van de Meester. Hij werd een volgeling van Paulus en raakte bekend met het leven en de leer van Jezus in 47 a.d. In het verslag van Lucas is veel bewaard gebleven van de ‘genade van de Heer Jezus Christus’ zoals hij deze feiten bijeenbracht uit, en ontleende aan, mededelingen van Paulus en anderen. Lucas tekent de Meester als ‘de vriend van tollenaren en zondaren.’ Eerst na de dood van Paulus stelde hij uit zijn vele aantekeningen het Evangelie samen. Lucas schreef in Achaia in het jaar 82. Hij was van plan drie boeken te schrijven over de geschiedenis van Christus en het Christendom, doch hij stierf in het jaar 90, vlak voordat hij het tweede boek, de ‘Handelingen der Apostelen,’ had voltooid.
Bij de samenstelling van zijn Evangelie baseerde Lucas zich in de eerste plaats op het verhaal van Jezus’ leven, zoals Paulus hem dit had medegedeeld. Het Evangelie naar Lucas is daarom in bepaalde opzichten het Evangelie van Paulus. Maar Lucas had ook andere informatiebronnen. Niet alleen sprak hij met tientallen ooggetuigen van de talrijke episoden uit het leven van Jezus die hij beschrijft, maar hij beschikte ook over een afschrift van het Evangelie van Marcus, het verhaal van Isador, dat wil zeggen het eerste viervijfde gedeelte er van, en daarbij een kort verslag dat in het jaar 78 was gemaakt door een gelovige te Antiochië, Cedes genaamd. Ook bezat Lucas een verminkt en door velen bewerkt afschrift van enige aantekeningen, waarvan beweerd werd dat ze van de Apostel Andreas afkomstig waren.
4. Het Evangelie van Johannes. Het Evangelie naar Johannes verhaalt veel over het werk van Jezus in Judea en rondom Jeruzalem dat niet in de andere verslagen voorkomt. Dit is het zogeheten Evangelie naar Johannes, de zoon van Zebedeüs, en hoewel Johannes het niet zelf heeft geschreven, was hij wel de inspirator ervan. Sinds het voor de eerste maal werd opgeschreven, is het verscheidene malen bewerkt om het te doen lijken alsof het door Johannes zelf was geschreven. Toen dit verslag werd gemaakt, beschikte Johannes over de andere Evangeliën en hij zag dat daarin veel was weggelaten; daarom moedigde hij zijn medewerker Natan, een Griekse Jood uit Caesarea, aan om met het schrijven te beginnen. Johannes verschafte hem het materiaal uit zijn geheugen en door de drie verslagen die reeds bestonden, te raadplegen. Zelf had hij geen geschreven verslagen gemaakt. De Brief die bekend staat als ‘de eerste Brief van Johannes’ werd door Johannes zelf geschreven als een begeleidend schrijven bij het werk dat Natan onder zijn leiding ten uitvoer had gebracht.
Al deze schrijvers gaven een eerlijk beeld van Jezus zoals zij hem zagen, zich hem herinnerden, of van hem gehoord hadden, en naargelang hun voorstellingen aangaande deze gebeurtenissen in het verre verleden beïnvloed waren doordat zij later Paulus’ theologie van het Christendom hadden omhelsd. En deze verslagen zijn in al hun onvolmaakheid voldoende geweest om de loop der geschiedenis van Urantia bijna tweeduizend jaar lang te veranderen.
[Dankbetuiging: Bij het uitvoeren van mijn opdracht om het onderricht en het doen en laten van Jezus van Nazaret opnieuw te boek te stellen, heb ik vrijelijk gebruik gemaakt van alle bronnen van aantekeningen en planetaire informatie. Ik heb mij als voornaamste doel gesteld een verslag te maken dat niet alleen verhelderend zal zijn voor de generatie van mensen die nu leeft, maar ook alle toekomstige generaties van dienst kan zijn. Uit de zeer uitgebreide voorraad informatie die mij ter beschikking is gesteld, heb ik gekozen wat het meest geschikt was om deze doelstelling te verwezenlijken. Voorzover dat mogelijk was, heb ik mijn informatie ontleend aan zuiver menselijke bronnen. Alleen wanneer zulke bronnen ontbraken, heb ik mijn toevlucht genomen tot gegevens uit bovenmenselijke bronnen. Wanneer ideeën en begrippen aangaande Jezus’ leven en onderricht op aanvaardbare wijze door een menselijk bewustzijn tot uitdrukking waren gebracht, heb ik steeds de voorkeur gegeven aan zulke klaarblijkelijk menselijke denkpatronen. Hoewel ik getracht heb de verbale uitdrukking ervan aan te passen, om deze meer te doen overeenstemmen met ons begrip van de werkelijke betekenis en de ware inhoud van het leven en het onderricht van de Meester, heb ik mij in al mijn beschrijvingen zoveel mogelijk gehouden aan het daadwerkelijke menselijke denkbeeld en gedachtenpatroon. Ik ben er mij zeer wel van bewust dat denkbeelden die afkomstig zijn uit een menselijk bewustzijn, aanvaardbaarder en dienstiger zullen blijken te zijn voor het denken van alle andere mensen. Wanneer ik niet in staat was de benodigde begrippen in de verslagen van mensen te vinden of in hetgeen door mensen onder woorden was gebracht, ben ik eerst te rade gegaan bij het herinneringsmateriaal van mijn eigen orde van aardse schepselen, de middenwezens. En als die tweede informatiebron ontoereikend bleek, heb ik zonder aarzelen mijn toevlucht genomen tot de bovenplanetaire informatiebronnen.
De memoranda die ik heb verzameld en waaruit ik dit verslag van het leven en onderricht van Jezus heb samengesteld, bevatten—naast hetgeen in herinnering is gebleven van het verslag van de Apostel Andreas—gedachtelijke juwelen en voortreffelijke denkbeelden over het onderricht van Jezus, die zijn verzameld onder meer dan tweeduizend mensen die op aarde hebben geleefd van de tijd van Jezus tot aan deze tijd, waarin deze openbaringen, of juister gezegd deze herformuleringen, worden opgesteld. Van de toestemming tot het geven van openbaringen is alleen gebruik gemaakt wanneer de menselijke geschriften en de menselijke begrippen geen toereikend denkpatroon opleverden. Mijn openbaringsopdracht verbood mij gebruik te maken van informatiebronnen of vastgelegde informatie van buiten-menselijke aard, voordat ik kon getuigen dat al mijn pogingen om de benodigde conceptuele uitdrukking in zuiver menselijke bronnen te vinden, waren mislukt.
Hoewel ik, in samenwerking met de mede-middenwezens die met mij zijn verbonden, en onder toezicht van de genoemde Melchizedek, dit relaas heb geschilderd naar mijn begrip van wat de meest doelmatige rangschikking zou zijn, en zoals voortvloeide uit de rechtstreekse uitdrukkingswijze van mijn keuze, zijn niettemin het grootste deel van de ideeën en zelfs sommige van de treffende uitdrukkingen die ik op deze wijze heb benut, afkomstig uit het denken van mensen van vele rassen die gedurende de tussenliggende generaties op aarde hebben geleefd, zelfs van mensen die nog in leven zijn nu dit werk wordt aangevangen. In vele opzichten heb ik meer als verzamelaar en bewerker gefunctioneerd, dan als oorspronkelijk verteller. Ik heb mij zonder aarzeling bediend van die gedachten en begrippen, bij voorkeur van menselijke oorsprong, die mij in staat zouden stellen de meest doeltreffende uitbeelding van Jezus’ leven te creëren en die mij in staat zouden stellen zijn ongeëvenaarde onderricht opnieuw onder woorden te brengen op de meest opvallend dienstige en universeel verheffende wijze. Namens de Broederschap van de Verenigde Middenwezens van Urantia erken ik met dankbaarheid onze verplichting aan alle bronnen van geschriften en gedachten die in het hiernavolgende zijn gebruikt bij de verdere uitwerking van ons nieuwe verslag van Jezus’ leven op aarde.]
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.