◄ 11:6
Verhandeling 11
11:8 ►

Het eeuwige Paradijs-Eiland

7. De ruimtefuncties van het Paradijs

11:7.1

Op geen der oppervlakken van het Paradijs bestaat de ruimte. Indien men vanaf het bovenvlak van het Paradijs recht omhoog zou ‘kijken’ zou men niets anders ‘zien’ dan de uitgaande of inkomende ondoordrongen ruimte—op dit moment inkomend. De ruimte raakt het Paradijs niet; alleen de stille middenruimtezones komen in contact met het centrale Eiland.

11:7.2

Het Paradijs is de daadwerkelijk bewegingloze kern van de betrekkelijk stille zones die bestaan tussen de doordrongen en de ondoordrongen ruimte. Geografisch lijken deze zones een relatieve uitbreiding van het Paradijs te zijn, maar er vindt waarschijnlijk wel enige beweging in deze zones plaats. Wij weten er heel weinig van af, doch wij zien dat deze zones van verminderde ruimtebeweging de doordrongen en ondoordrongen ruimte scheiden. Overeenkomstige zones hebben eens bestaan tussen de niveaus van de doordrongen ruimte, doch deze zijn nu minder stil.

11:7.3

Een verticale doorsnede van de totale ruimte zou enigszins op een Maltezer kruis lijken, waarbij de horizontale armen de doordrongen (universum)ruimte zouden voorstellen en de verticale armen de ondoordrongen (reservoir)ruimte. De gebieden tussen de vier armen zouden deze enigszins van elkaar scheiden, zoals de middenruimtezones de doordrongen en de ondoordrongen ruimte scheiden. Deze stille middenruimtezones worden groter en groter naarmate ze verder van het Paradijs verwijderd zijn, omvatten uiteindelijk de grenzen van alle ruimte en kapselen zowel de ruimtereservoirs als de gehele horizontale uitgebreidheid van de doordrongen ruimte in.

11:7.4

De ruimte is noch een subabsolute toestand binnen, noch de presentie van het Ongekwalificeerd Absolute en evenmin is zij een functie van de Ultieme. De ruimte is een schenking van het Paradijs, en wij nemen aan dat de ruimte van het groot universum en die van alle buitengebieden daadwerkelijk wordt doordrongen door de ruimtepotentie van het Ongekwalificeerd Absolute, waaruit de ruimte is ontstaan. Deze doordrongen ruimte strekt zich horizontaal van nabij de buitenzijde van het Paradijs naar buiten uit door het vierde ruimteniveau heen en nog voorbij de buitenzijde van het meester-universum, maar hoe ver daar voorbij weten wij niet.

11:7.5

Wanneer ge u een eindig doch onvoorstelbaar groot V-vormig vlak voorstelt, dat loodrecht staat op de boven- en onderzijde van het Paradijs, en met zijn punt bijna de buitenzijde van het Paradijs raakt, en ge u vervolgens dit vlak voorstelt als in elliptische omwenteling rond het Paradijs, dan zou deze omwenteling in grove trekken het volume van de doordrongen ruimte aangeven.

11:7.6

Er is een boven- en een ondergrens aan de horizontale ruimte met betrekking tot iedere gegeven locatie in de universa. Indien men zich ver genoeg loodrecht op het vlak van Orvonton omhoog of omlaag zou kunnen verplaatsen, zou men uiteindelijk de boven- of de ondergrens van de doordrongen ruimte bereiken. Binnen de bekende dimensies van het meester-universum wijken deze grenzen verder en verder uiteen op steeds grotere afstanden van het Paradijs; de ruimte verdicht zich en zij verdicht zich iets sneller dan het vlak van de schepping, de universa.

11:7.7

De betrekkelijk rustige zones tussen de ruimteniveaus, zoals de zone die de zeven superuniversa scheidt van het eerste niveau van de buiten-ruimte, zijn enorme elliptische gebieden van ruimteactiviteiten in rusttoestand. Door deze zones worden de enorme sterrenstelsels die in ordelijke processie rond het Paradijs snellen, van elkaar gescheiden. Het eerste niveau van de buiten-ruimte, waar een onnoemelijk aantal universa nu bezig is zich te formeren, kunt ge u voorstellen als een enorme processie van sterrenstelsels die rond het Paradijs wentelen, boven en onder begrensd door de stille middenruimtezones en aan de binnen- en buitenranden door betrekkelijk rustige ruimtezones.

11:7.8

Een ruimteniveau functioneert aldus als een ellipsvormig gebied van beweging, dat aan alle zijden omringd wordt door betrekkelijke bewegingloosheid. Dergelijke betrekkingen tussen beweging en rust vormen een gebogen ruimtepad van verminderde weerstand tegen beweging, en dit pad wordt universeel door de kosmische kracht en wordende energie gevolgd in hun eeuwige rondgang om het Paradijs-Eiland.

11:7.9

Deze indeling van het meester-universum in afwisselende zones, met de afwisselende stromen der sterrenstelsels die met de klok mee of tegen de klok in gaan, is een factor in de stabilisatie van de fysische zwaartekracht; zij is ontworpen met de bedoeling om te voorkomen dat de druk der zwaartekracht dusdanig geaccentueerd wordt, dat zich uiteenscheurende en uiteendrijvende werkingen zouden voordoen. Deze indeling oefent een anti-zwaartekrachtinvloed uit, en werkt als een rem op snelheden die anders gevaarlijk zouden worden.


◄ 11:6
 
11:8 ►