De eerste Urantiaanse openbaring die leidde tot het begrip van de Paradijs-Triniteit werd ongeveer een half miljoen jaar geleden geschonken door de staf van Vorst Caligastia. Dit vroegste Triniteitsbegrip ging op uw wereld verloren in de verwarde tijden na de planetaire opstand.
De Triniteit werd voor de tweede maal gepresenteerd door Adam en Eva in de eerste en de tweede hof. Deze leringen waren zelfs in de dagen van Machiventa Melchizedek, ongeveer vijfendertigduizend jaar later, nog niet geheel verdwenen, want het Triniteitsbegrip van de Setieten hield stand zowel in Mesopotamië als in Egypte, en vooral in India, waar het lang bleef voortbestaan in Agni, de Vedische driehoofdige vuurgod.
De derde maal werd de Triniteit gepresenteerd door Machiventa Melchizedek, en zijn leer werd symbolisch uitgebeeld in de drie concentrische cirkels die de wijze van Salem op zijn borstplaat droeg. Machiventa vond het echter zeer moeilijk om de Palestijnse Bedouïnen te onderrichten aangaande de Universele Vader, de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest. De meesten van zijn leerlingen dachten dat de Triniteit bestond uit de drie Meest Verheven- en van Norlatiadek; enkelen stelden zich de Triniteit voor als de Soeverein van het Stel- sel, de Constellatie-Vader en de Schepper-Godheid van het plaatselijk universum; een nog kleiner aantal vatte zelfs in de verte de idee van de Paradijs-associatie van de Vader, Zoon en Geest.
Door de activiteiten van de zendelingen uit Salem verbreidden zich de leringen van Melchizedek over de Triniteit geleidelijk over een groot deel van Eurazië en het noorden van Afrika. Het is dikwijls moeilijk onderscheid te maken tussen de triaden en de triniteiten in de latere Anditische en post-Melchizedek-tijdperken, toen de twee begrippen zich tot op zekere hoogte vermengden en samensmolten.
Bij de Hindoes schoot het trinitaire begrip wortel als Zijn, Intelligentie en Vreugde. (Een latere Indiase opvatting was Brahma, Shiva en Vishnu.) Terwijl de vroege uitbeeldingen van de Triniteit door de Setitische priesters naar India werden gebracht, werden de latere ideeën aangaande de Triniteit ingevoerd door de zendelingen van Salem en verder ontwikkeld door de inheemse intellectuelen in India, die deze leringen vermengden met de evolutionaire triadische opvattingen.
Het Boeddhistische geloof ontwikkelde twee leerstukken van trinitaire aard. De eerste was die van Leraar, Wet en Broederschap, en werd door Gautama Siddhartha ingevoerd. De latere idee, die tot ontwikkeling kwam onder de noordelijke tak van de volgelingen van Boeddha, omvatte de Allerhoogste Heer, de Heilige Geest en de Geïncarneerde Verlosser.
En deze ideeën van de Hindoes en Boeddhisten waren werkelijke postulaten van de triniteit, dat wil zeggen, de idee van een drievoudige manifestatie van een monotheïstische God. Een echt triniteitsbegrip is niet alleen maar een samenvoeging van drie afzonderlijke goden.
De Hebreeërs wisten van de Triniteit door de Kenitische overleveringen uit de dagen van Melchizedek, maar hun monotheïstische ijveren voor de ene God, Jahweh, verduisterde al deze leringen dermate, dat de leer aangaande Elohim tegen de tijd van het verschijnen van Jezus praktisch geheel uit de Joodse theologie was uitgeroeid. Het Hebreeuwse denken kon het trinitaire begrip niet rijmen met het monotheïstische geloof in de Ene Heer, de God van Israel.
De volgelingen van het Islamitische geloof konden de idee van de Triniteit evenmin vatten. Voor een opkomend monotheïsme is het altijd moeilijk om trinitarisme te tolereren wanneer het zich geconfronteerd ziet met polytheïsme. De triniteitsidee wortelt het best in die godsdiensten waar een sterke monotheïstische traditie gepaard gaat met rekbaarheid in de leerstellingen. De grote monotheïsten, de Hebreeërs en de Mohammedanen, hebben het moeilijk gevonden om onderscheid te maken tussen polytheïsme, de aanbidding van drie goden, en trinitarisme, de aanbidding van één Godheid die bestaat in een drieënige manifestatie van goddelijkheid en persoonlijkheid.
Jezus onderrichtte zijn apostelen de waarheid ten aanzien van de personen van de Paradijs-Triniteit, maar zij meenden dat hij figuurlijk en symbolisch sprak. Aangezien zij waren grootgebracht in het Hebraïsche monotheïsme, vonden zij het moeilijk in iets te geloven dat in strijd leek met hun overheersende voorstelling van Jahweh. En de vroege Christenen namen het Hebraïsche vooroordeel tegen het denkbeeld van de Triniteit over.
De eerste Triniteit van het Christendom werd in Antiochië verkondigd en bestond uit God, zijn Woord, en zijn Wijsheid. Paulus wist van de Paradijs-Triniteit van Vader, Zoon en Geest, maar hij predikte er zelden over en maakte er alleen gewag van in enkele van zijn brieven aan de zich pas vormende kerken. En ook daar verwarde Paulus, net zoals zijn mede-apostelen, Jezus, de Schepper-Zoon van het plaatselijk universum, met de Tweede Persoon der Godheid, de Eeuwige Zoon van het Paradijs.
Het Christelijke denkbeeld van de Triniteit, dat erkenning begon te vinden tegen het einde van de eerste eeuw na Christus, was opgebouwd uit de Universele Vader, de Schepper-Zoon van Nebadon, en de Goddelijke Hulp en Bijstand van Salvington—de Moeder-Geest van het plaatselijk universum en scheppende gade van de Schepper-Zoon.
De feitelijke identiteit van de Paradijs-Triniteit die u in deze openbarende verhandelingen wordt onthuld, is sinds de dagen van Jezus niet meer op Urantia bekend geweest (behalve bij enkele individuen aan wie zij speciaal werd geopenbaard). Maar hoewel de Christelijke voorstelling van de Triniteit een feitelijke dwaling was, was zij in praktische zin juist, waar het de geestelijke betrekkingen betrof. Alleen in zijn filosofische implicaties en kosmologische consequenties heeft dit begrip tot moeilijkheden geleid: velen die kosmisch dachten hebben moeilijk kunnen geloven dat de Tweede Persoon der Godheid, het tweede lid van een oneindige Triniteit, eens op Urantia heeft geleefd, en hoewel zulks naar de geest waar is, is het in feite niet het geval geweest. De Michael-Scheppers belichamen volledig de goddelijkheid van de Eeuwige Zoon, maar zijn niet de absolute persoonlijkheid.