De natuurwetenschap wordt geschraagd door de rede, de religie door geloofsvertrouwen. Of- schoon het geloof niet stoelt op de rede, is het toch redelijk; hoewel het onafhankelijk is van de logica, wordt het niettemin door gezonde logica gestimuleerd. Het geloof kan zelfs door een idealistische filosofie niet worden gevoed; samen met de wetenschap is het juist de bron van zulk een filosofie. Geloofsvertrouwen, het religieuze inzicht van de mens, kan alleen met zekerheid worden onderricht door openbaring, kan alleen zeker op hoger niveau komen door persoonlijke ervaring van de sterveling met de geestelijke Richter-tegenwoordigheid van de God die geest is.
Ware redding is de methode van de goddelijke evolutie van het sterfelijke bewustzijn, van de staat waar het geïdentificeerd is met materie, via de gebieden waar het zich verbindt met morontia, tot de hoge status in het universum waar het is gecorreleerd met geest. En zoals in de aardse evolutie het materiële, intuïtieve instinct voorafgaat aan de verschijning van de be- redeneerde kennis, zo is de manifestatie van het geestelijke intuïtieve inzicht de voorbode van de latere verschijning van de morontia- en geest-rede en ervaring in het verheven programma van de hemelse evolutie, de taak van de transmutatie van de potentialiteiten van de tijdelijke mens in de actualiteit en goddelijkheid van de eeuwige mens, een Paradijs-volkomene.
Terwijl de opklimmende mens naar binnen, naar het Paradijs reikt om God te ervaren, zal hij echter eveneens naar buiten, naar de ruimte reiken, om zich een energetisch begrip te eigen te maken van de materiële kosmos. De voortgang der wetenschap is niet beperkt tot het aardse leven van de mens; zijn ervaring van opklimming door zijn universum en superuniversum zal in niet geringe mate bestaan uit de bestudering van de transmutatie van energie en van de metamorfose der materie. God is geest, doch de Godheid is eenheid, en de eenheid van de Godheid omvat niet alleen de geestelijke waarden van de Universele Vader en de Eeuwige Zoon, doch is ook op de hoogte van de energie-feiten van de Universele Beheerser en het Paradijs-Eiland, terwijl deze beide aspecten van de universele werkelijkheid volmaakt gecorreleerd worden in de bewustzijnsbetrekkingen van de Vereend Handelende Geest, en op het eindige niveau tot eenheid worden gebracht in de wordende Godheid van de Allerhoogste.
De vereniging van de wetenschappelijke instelling en het religieuze inzicht door de bemiddeling van de experiëntiële filosofie maakt deel uit van ’s mensen ervaring op de lange weg omhoog naar het Paradijs. De benaderingen van de mathematica en de zekerheden van het inzicht zullen, op alle niveaus der ervaring beneden het maximale bereiken van de Allerhoogste, altijd de harmoniserende werking vereisen van de logica van het denken.
Doch de logica zal er nimmer in slagen de bevindingen van de wetenschap en de inzichten van de religie te harmoniseren, tenzij zowel de wetenschappelijke als religieuze aspecten van een persoonlijkheid beheerst worden door waarheid, oprecht verlangend zijn om de waarheid te volgen waarheen zij ook moge leiden, ongeacht de conclusies waartoe zij komt.
De logica is de techniek van de filosofie, haar methode om zich uit te drukken. Binnen het domein van ware wetenschap is de rede altijd ontvankelijk voor echte logica; binnen het domein van de ware religie is geloofsvertrouwen altijd logisch wanneer wordt uitgegaan van een innerlijk gezichtspunt, ook al moge zulk een geloof volkomen ongegrond lijken in de van buiten naar binnen gerichte blik van de wetenschappelijke benadering. Van buiten af, naar binnen ziende, kan het universum materieel lijken, van binnen naar buiten ziende lijkt hetzelfde universum geheel geestelijk te zijn. De rede komt voort uit een bewustheid van de materie, geloofsvertrouwen uit een bewustheid van geest, maar door de bemiddeling van een filosfie die versterkt is door openbaring, kan de logica zowel de naar binnen als de naar buiten gerichte visie bevestigen en daardoor de stabilisatie van zowel de wetenschap als de religie bewerkstelligen. Door hun gemeenschappelijke contact met de logica der filosofie kunnen zowel de wetenschap als de religie zo steeds toleranter worden jegens elkaar, steeds minder sceptisch.
Wat de zich ontwikkelende wetenschap en de religie beide nodig hebben is grondiger, onbevreesde zelfkritiek, een duidelijker bewustheid van hun onvolledigheid in hun evolutionaire staat. De leraren van de wetenschap en de religie beide, zijn maar al te vaak te zelfverzekerd en dogmatisch. De wetenschap en de religie zijn slechts tot zelfkritiek in staat voorzover het hun feiten betreft. Zodra het stadium van de feiten wordt verlaten, doet de rede afstand van de troon, of anders degenereert ze snel tot een partner van valse logica.
De waarheid—een begrip van kosmische betrekkingen, universum-feiten en geestelijke waarden—kan het best worden gevonden door het dienstbetoon van de Geest van Waarheid en kan het best beoordeeld worden door openbaring. Openbaring evenwel doet geen wetenschap of religie ontstaan; het is haar functie om de wetenschap en de religie beide te coördineren met de waarheid der realiteit. Wanneer er geen sprake is van openbaring, of wanneer men er niet in slaagt haar te aanvaarden of te vatten, heeft de sterfelijke mens altijd zijn toevlucht genomen tot het vergeefse gebaar der metafysica, die immers het enige menselijke substituut is voor de openbaring van waarheid en voor de mota der morontia-persoonlijkheid.
De wetenschap van de materiële wereld stelt de mens in staat zijn fysische omgeving te beheersen en tot op zekere hoogte te domineren. De religie der geestelijke ervaring is de oorsprong van de drang tot broederschap, die de mensen in staat stelt samen te leven in de complexiteit van de civilisatie van een wetenschappelijk tijdperk. De metafysica, maar zekerder nog openbaring, verschaft een raakvlak voor de ontdekkingen van zowel de wetenschap als de religie, en maakt het de mens mogelijk te trachten deze gescheiden doch onderling afhankelijke domeinen van denken te correleren tot een evenwichtige filosofie van wetenschappelijke stabiliteit en religieuze zekerheid.
In de sterfelijke staat kan niets absoluut worden bewezen: de wetenschap en de religie zijn beide gebaseerd op veronderstellingen. Op het morontia-niveau kunnen de postulaten van de wetenschap en van de religie ten dele worden bewezen worden door mota-logica. Op het geestelijke niveau van maximale status maakt de behoefte aan het eindige bewijs geleidelijk plaats voor de daadwerkelijke ervaring van en met de realiteit; maar zelfs dan nog is er veel dat verder gaat dan het eindige en dat onbewezen blijft.
Alle deelgebieden van het menselijk denken zijn gebaseerd op bepaalde veronderstellingen die, ofschoon onbewezen, aangenomen worden vanwege de constitutieve werkelijkheidsgevoeligheid van het bewustzijn waarmede de mens is begiftigd. De wetenschap begint haar hooggeroemde carrière van redenering door de werkelijkheid van drie dingen te aan te nemen: materie, beweging en leven. De religie gaat uit van de veronderstelling van de geldigheid van drie dingen: bewustzijn, geest en het universum—de Allerhoogste.
De natuurwetenschap wordt het gedachtelijk domein van de mathematica, van de energie en materie van de tijd in de ruimte. De religie neemt aan dat zij niet alleen met eindige en tijdelijke geest te maken heeft, doch ook met de geest van eeuwigheid en allerhoogste macht. Alleen door een lange ervaring in mota kunnen deze twee uitersten in de waarneming van het universum overeenkomstige interpretaties van oorsprongen, functies, relaties, realiteiten en bestemmingen gaan opleveren. De maximale harmonisatie van de divergentie van energie en geest bestaat in de aansluiting op het circuit van de Zeven Meester-Geesten, de eerste vereniging ervan in de Godheid van de Allerhoogste; de finaliteitseenheid ervan in de oneindigheid van de Eerste Bron en Centrum, de IK BEN.
De Rede is de daad van het herkennen van bewuste bevindingen met betrekking tot de ervaring in en met de fysische wereld van energie en materie. Geloofsvertrouwen is de daad van het erkennen van de geldigheid van de geestelijke bewustheid—iets wat niet op andere wijze door stervelingen bewezen kan worden. Logica is de op synthese berustende, waarheid-zoekende voortgang van de eenheid van het geloofsvertrouwen en de rede, en is gebaseerd op de constitutieve eigenschappen van het bewustzijn waarmee stervelingen zijn begiftigd, de aangeboren herkenning van dingen, begrippen en waarden.
Er bestaat een werkelijk bewijs van de geestelijke werkelijkheid in de tegenwoordigheid van de Gedachtenrichter, maar de geldigheid van deze tegenwoordigheid is niet bewijsbaar voor de uiterlijke wereld, alleen voor degene die de inwoning van God aldus ervaart. Het zich bewust zijn van de Richter is gefundeerd op de intellectuele aanvaarding van waarheid, de waarneming van goedheid door het bovenbewustzijn, en de motivatie van de persoonlijkheid om lief te hebben.
De wetenschap ontdekt de materiële wereld, de religie evalueert haar, en de filosofie tracht haar zin en betekenis te vertolken terwijl zij het wetenschappelijke, materiële gezichtspunt coördineert met het religieuze, geestelijke denkbeeld. Doch de geschiedenis is een gebied waarin wetenschap en religie wellicht nooit algehele overeenstemming zullen bereiken.