◄ 101:9
Verhandeling 101
102:0 ►

De werkelijke natuur van religie

10. Religie als de bevrijder van de mens

101:10.1

De intelligente mens weet dat hij een kind der natuur is, dat hij deel uitmaakt van het materiële universum; hij ontwaart ook geen overleving van de individuële persoonlijkheid in de bewegingen en spanningen op het mathematische niveau van het energie-universum. De mens kan evenmin ooit geestelijke realiteit waarnemen door het onderzoek van fysische oorzaken en gevolgen.

101:10.2

Een mens beseft ook dat hij deel uitmaakt van de kosmos der ideevorming, maar ofschoon denkbeelden een langer bestaan hebben dan de levensduur van een sterfelijk mens, is er niets inherent aan denkbeelden dat wijst op de persoonlijke overleving van de mens die de denkbeelden vormt. En de uitputting van de mogelijkheden van de logica en de rede zal aan de logicus of de redeneerder nooit de eeuwige waarheid van de overleving van persoonlijkheid onthullen.

101:10.3

Het materiële niveau van wetmatigheid voorziet in continuïteit van causaliteit, de eindeloze respons van effect op voorafgaande actie; het mentale niveau suggereert de bestendiging van continuïteit in de ideevorming, het onophoudelijk voortvloeien van conceptuele potentialiteit uit preëxistente concepties. Maar geen van deze niveaus in het universum onthult de zoekende sterveling een uitweg waardoor hij kan ontkomen aan zijn staat van onvolledigheid en aan de ondraaglijke spanning van het gevoel dat hij een voorbijgaande werkelijkheid is in het universum, een tijdelijke persoonlijkheid die gedoemd is uit te doven wanneer zijn beperkte levensenergieën zijn uitgeput.

101:10.4

Alleen wanneer de mens de morontiale weg gaat die tot geestelijk inzicht voert, kan hij ooit de boeien breken die inherent zijn aan zijn staat van sterveling in het universum. Energie en bewustzijn voeren wel terug naar het Paradijs en de Godheid, maar noch de energie, noch het bewustzijn waarmee de mens is begiftigd, komen rechtstreeks uit deze Paradijs-Godheid voort. Slechts in de geestelijke zin is de mens een kind van God. En dit is het geval omdat de mens in zijn huidige staat slechts in geestelijke zin begiftigd wordt door, en inwoning geniet van de Paradijs-Vader. De mensheid kan nimmer goddelijkheid ontdekken, behalve langs de weg der religieuze ervaring en door het uitoefenen van waar geloofsvertrouwen. Het in geloofsvertrouwen aanvaarden van de waarheid van God stelt de mens in staat te ontkomen aan de enge begrenzingen van zijn materiële beperkingen en schenkt hem een redelijke hoop dat hij een vrijgeleide zal verwerven vanuit het materiële gebied, waar de dood is, naar het geestelijke gebied waar eeuwig leven is.

101:10.5

Het doel van religie is niet het bevredigen van de nieuwsgierigheid naar God, maar veeleer het mogelijk maken van intellectuele standvastigheid en filosofische zekerheid, het stabiliseren en verrijken van het menselijk leven door de vermenging van het sterfelijke met het goddelijke, het onvolledige met het volmaakte, de mens met God. Het is door religieuze ervaring dat aan ’s mensen opvattingen van idealiteit realiteit wordt verleend.

101:10.6

Er kunnen nooit wetenschappelijke of logische bewijzen worden geleverd van goddelijkheid. De rede alleen kan nimmer de waarden en goedheden van de religieuze ervaring bekrachtigen. Maar dit zal altijd waar zijn: een ieder die de wil van God wil doen, zal de geldigheid van geestelijke waarden begrijpen. Op het niveau van de sterveling kunnen wij niet dichter in de buurt komen van bewijzen voor de realiteit van religieuze ervaring. Dergelijk geloofsvertrouwen verschaft de enige mogelijkheid om te ontkomen aan de mechanische greep van de materiële wereld en uit de dwaling en vervorming die worden veroorzaakt door de onvolledigheid van de verstandelijke wereld; het is de enige oplossing die is gevonden is voor de impasse in het sterfelijk denken inzake de continue overleving van de individuele persoonlijkheid. Het is het enige paspoort naar voltooiing van werkelijkheid en eeuwigheid van leven in een universele schepping van liefde, wetmatigheid, eenheid en progressief bereiken van de Godheid.

101:10.7

Religie geneest op doeltreffende wijze ’s mensen gevoel van isolatie op het gebied der idealiteit, ofwel geestelijke eenzaamheid; zij stelt de gelovige in vrijheid als een zoon van God, een burger van een nieuw, zinvol universum. Religie verzekert de mens dat hij, indien hij het schijnsel van rechtvaardigheid volgt dat hij in zijn ziel kan waarnemen, zich hierdoor identificeert met het plan van de Oneindige en de bedoeling van de Eeuwige. Zulk een bevrijde ziel begint zich ogenblikkelijk thuis te voelen in dit nieuwe universum, zijn universum.

101:10.8

Wanneer ge zulk een transformatie door geloofsvertrouwen ervaart, zijt ge niet langer een slaafs onderdeel van de mathematische kosmos, maar veeleer een vrijgeworden, wilskrachtige zoon van de Universele Vader. Zulk een bevrijde zoon vecht niet langer alleen tegen het onverbiddelijke noodlot van de beëindiging van het tijdelijke bestaan; hij strijdt niet langer tegen de gehele natuur, waarbij hij er vrijwel kansloos voorstaat; hij gaat niet langer gebukt onder de verlammende angst dat hij zijn vertrouwen misschien in een hopeloze hersenschim heeft gesteld of zijn geloof heeft gevestigd op een fantasierijke dwaling.

101:10.9

Het is nu veeleer zo dat de zonen van God samen hebben dienstgenomen om te strijden voor de triomf van de werkelijkheid over de onvolledige schaduwen van het bestaan. Eindelijk worden alle schepselen zich bewust van het feit dat God en alle goddelijke heerscharen van een welhaast onbegrensd universum aan hun zijde staan in de verheven worsteling om eeuwigheid van leven en goddelijkheid van status te bereiken. Deze door het geloof vrijgemaakte zonen hebben zich in de worstelingen van de tijd vast en zeker geschaard aan de zijde van de allerhoogste krachten en goddelijke persoonlijkheden in de eeuwigheid; zelfs de sterren in hun baan leveren nu slag voor hen: eindelijk kijken zij naar het universum van binnenuit, vanuit Gods gezichtspunt, en alle onzekerheden van de materiële afzondering worden getransformeerd tot de zekerheden van de eeuwige geestelijke voortgang. Ja de tijd zelve wordt dan slechts de schaduw der eeuwigheid, die door de werkelijkheden van het Paradijs op de bewegende tooi van de ruimte wordt geworpen.

101:10.10

[Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]


◄ 101:9
 
Verhandeling 102 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.