◄ 0:0
Voorwoord
0:2 ►

Voorwoord

I. De Godheid en Goddelijkheid

0:1.1

Het universum van universa vertoont verschijnselen van godheidsactiviteiten op verschillende niveaus van kosmische realiteiten, bewustzijnsbetekenissen en geest-waarden, doch al deze vormen van bijstand—persoonlijk en niet-persoonlijk—worden goddelijk gecoördineerd.

0:1.2

DE GODHEID kan persoonlijkheid aannemen als God, en is tevens voorpersoonlijk en bovenpersoonlijk op wijzen die voor de mens niet geheel begrijpelijk zijn. De Godheid wordt gekenmerkt door de kwaliteit van eenheid—actuele of potentiële eenheid—op alle bovenmateriële niveaus der werkelijkheid; deze verenigende eigenschap kan door schepselen het best worden begrepen als goddelijkheid.

0:1.3

De Godheid functioneert op persoonlijke, voorpersoonlijke en bovenpersoonlijke niveaus. De totale Godheid functioneert op de volgende zeven niveaus:

0:1.4

1. het statische—de in zichzelf besloten en in zichzelf bestaande Godheid;

0:1.5

2. het potente—de zelf willende en zichzelf doelen stellende Godheid;

0:1.6

3. het associatieve—de uit zichzelf gepersonaliseerde en goddelijk broederlijke Godheid;

0:1.7

4. het scheppende—de zichzelf distribuerende en goddelijk geopenbaarde Godheid;

0:1.8

5. het evolutieve—de zichzelf uitbreidende en met schepselen geïdentificeerde Godheid.

0:1.9

6. het allerhoogste—de Godheid die zelf-experiëntieel is en schepsel en Schepper verenigt. De Godheid die op het eerste niveau van identificatie met schepselen functioneert als de persoonlijkheden der supervisoren van het groot universum in tijd en ruimte, soms aangeduid als het Allerhoogst Bewind der Godheid.

0:1.10

7. het ultieme—de zelf-geprojecteerde, en tijd en ruimte transcenderende Godheid. De omnipotente, alwetende en alomtegenwoordige Godheid. De Godheid die op het tweede niveau van verenigende uitdrukking van goddelijkheid functioneert als de persoonlijkheden van de bekwame supervisoren en absoniete handhavers van het meester-universum. Vergeleken met het dienstbetoon van de Godheden aan het groot universum, komt deze absoniete functie in het meester-universum neer op universele supervisie en super-handhaving, soms het Ultieme Bewind der Godheid genoemd.

0:1.11

Het eindige niveau der werkelijkheid wordt gekenmerkt door geschapen leven en door de beperkingen van tijd en ruimte. Eindige realiteiten behoeven geen einde te kennen, maar hebben altijd een begin—zij worden geschapen. Het Godheidsniveau van het Allerhoogst Bewind kan worden beschouwd als een functie met betrekking tot eindige bestaansvormen.

0:1.12

Het absoniete niveau der werkelijkheid wordt gekenmerkt door dingen en wezens zonder begin of einde en door het transcenderen van tijd en ruimte. Absoniete wezens worden niet geschapen; zij resulteren—zij zijn er eenvoudigweg. Het Godheidsniveau van de Ultieme houdt een functie in met betrekking tot absoniete realiteiten. Altijd en overal in het meester-universum waar tijd en ruimte worden getranscendeerd, is een dergelijk absoniet verschijnsel een daad van het Ultieme Bewind der Godheid.

0:1.13

Het absolute niveau kent geen beginpunten, geen einden, geen tijd en geen ruimte. Op het Paradijs, bij voorbeeld, zijn tijd en ruimte niet-existent: de tijd-ruimte-status van het Paradijs is absoluut. Dit niveau is door de Godheden van het Paradijs wel existentieel bereikt als de Triniteit, doch dit derde niveau van verenigende Godheidsuitdrukking is experiëntieel niet volledig verenigd. Altijd en overal waar het absolute niveau van de Godheid op enige wijze functioneert, zijn Paradijs-absolute waarden en betekenissen manifest.

0:1.14

De Godheid kan existentieel zijn, zoals in de Eeuwige Zoon; experiëntieel, zoals in de Allerhoogste; associatief, zoals in God de Zevenvoudige; ongedeeld, zoals in de Paradijs-Triniteit.

0:1.15

De Godheid is de bron van al wat goddelijk is. De Godheid is op karakteristieke wijze en immer goddelijk, maar al wat goddelijk is, is niet noodzakelijkerwijze de Godheid, ofschoon het wel met de Godheid gecoördineerd zal worden en zal uitlopen op een fase van eenheid met de Godheid—geestelijk, mentaal of persoonlijk.

0:1.16

GODDELIJKHEID is de karakteristieke, verenigende en coördinerende eigenschap van de Godheid.

0:1.17

Goddelijkheid is voor geschapen wezens te begrijpen als waarheid, schoonheid en goedheid; in persoonlijkheid wordt goddelijkheid gecorreleerd als liefde, barmhartigheid en dienstbetoon; op onpersoonlijke niveaus wordt goddelijkheid onthuld als gerechtigheid, kracht en soevereiniteit.

0:1.18

Goddelijkheid kan volmaakt zijn—compleet—zoals op existentiële en schepper-niveaus van Paradijs-volmaaktheid; zij kan onvolmaakt zijn, zoals op de experiëntiële en schepsel-niveaus van de evolutie in tijd en ruimte; of zij kan relatief zijn, volmaakt noch onvolmaakt, zoals op bepaalde Havona-niveaus van existentieel-experiëntiële betrekkingen.

0:1.19

Wanneer wij trachten ons volmaaktheid in al haar fasen en vormen van relativiteit voor te stellen, zien wij ons geconfronteerd met zeven denkbare typen:

0:1.20

1. absolute volmaaktheid in alle aspecten;

0:1.21

2. absolute volmaaktheid in sommige fasen en betrekkelijke volmaaktheid in alle andere aspecten;

0:1.22

3. absolute, betrekkelijke en onvolmaakte aspecten in veelsoortige verbindingen;

0:1.23

4. absolute volmaaktheid in sommige opzichten, onvolmaaktheid in alle andere opzichten;

0:1.24

5. absolute volmaaktheid op geen enkel gebied, betrekkelijke volmaaktheid in alle manifestaties;

0:1.25

6. absolute volmaaktheid in geen enkele fase, betrekkelijke volmaaktheid in sommige fasen en onvolmaakte volmaaktheid in andere fasen;

0:1.26

7. absolute volmaaktheid in geen enkele eigenschap, onvolmaaktheid in alle.


◄ 0:0
 
0:2 ►