◄ 97:5
Verhandeling 97
97:7 ►

De evolutie van het Godsbegrip bij de Hebreeërs

6. Jeremia, de onverschrokkene

97:6.1

Terwijl verscheidene leraren voortgingen het evangelie van Jesaja toe lichten, was het voor Jeremia weggelegd om de volgende moedige stap te zetten in de internationalisering van Jahweh, de God der Hebreeërs.

97:6.2

Jeremia verklaarde onverschrokken dat Jahweh niet aan de zijde stond van de Hebreeërs in hun militaire worstelingen met andere naties. Hij verklaarde dat Jahweh de God was van de gehele aarde, van alle naties en alle volkeren. Jeremia’s onderricht vormde het crescendo van de opkomende golf van de internationalisering van de God van Israel; voor eens en al verkondigde deze moedige prediker dat Jahweh de God van alle naties was, en dat er geen Osiris was voor de Egptenaren, of een Bel voor de Babyloniërs, een Assur voor de Assyrieërs of Dagon voor de Filistijnen. En zo nam de religie der Hebreeërs deel in de wedergeboorte van het monotheïsme in de gehele wereld rond deze tijd en in de volgende periode; eindelijk had de voorstelling van Jahweh een niveau bereikt van planetaire en zelfs kosmische waardigheid. Maar veel van Jeremia’s metgezellen vonden het moeilijk Jahweh los te zien van de Hebreeuwse natie.

97:6.3

Jeremia predikte ook over de rechtvaardige, liefdevolle Godheid die Jesaja beschreven had, toen hij verklaarde: ‘Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u in goedertierenheid getrokken.’ ‘Immers niet van harte verdrukt Hij de mensenkinderen.’

97:6.4

Deze onverschrokken profeet zei: ‘Rechtvaardig is onze Heer, groot van raad en machtig van daad. Zijn ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen om aan een ieder te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen.’ Maar het werd als godslasterlijk verraad beschouwd toen hij tijdens het beleg van Jerusalem zei: ‘Nu heb Ik al deze landen in de macht van Nebukadnessar, de koning van Babel, Mijn dienaar, gegeven.’ En toen Jeremia adviseerde de stad over te geven, wierpen de priesters en burgerlijke bestuurders hem in de modderige kuil van een ellendige kerker.


◄ 97:5
 
97:7 ►