◄ 96:5
Verhandeling 96
96:7 ►

Jahweh—de God der Hebreeërs

6. Het Godsbegrip na Mozes’ dood

96:6.1

Na de dood van Mozes degenereerde zijn verheven denkbeeld van Jahweh snel. Jozua en de leiders van Israel bleven de Mozaïsche tradities over de alwijze, weldadige en almachtige God koesteren, maar het gewone volk keerde al spoedig terug tot het oudere woestijn-idee van Jahweh. En dit achterwaarts afdrijven van het begrip van de Godheid zette steeds sterker door onder het bewind van de verschillende achtereenvolgende stam-sheiks, de zogenaamde Richteren.

96:6.2

De bekoring van de buitengewone persoonlijkheid van Mozes had in het hart van zijn volgelingen de inspiratie van een steeds bredere voorstelling van God levend gehouden, maar toen zij eenmaal de vruchtbare landstreken van Palestina hadden bereikt, ontwikkelden zij zich van nomadische veehoeders al snel tot gevestigde en wat bezadigde boeren. En deze ontwikkeling in hun leefgewoonten en verandering in hun religieuze uitgangspunt vroegen om een min of meer volledige verandering in het karakter van hun opvatting over de natuur van hun God, Jahweh. In de beginperiode van de omvorming van de strenge, primitieve, veel- eisende en donderende woestijngod van de Sinaï tot het idee van een God van liefde, gerechtigheid en barmhartigheid dat later opkwam, verloren de Hebreeërs de verheven onderrichtingen van Mozes bijna uit het oog. Zij raakten haast alle begrip van het mono- theïsme kwijt; ze verspeelden bijna hun kans om het volk te worden dat zou dienen als een vitale schakel in de geestelijke evolutie van Urantia, de groep die het onderricht van Melchizedek aangaande één God zou bewaren tot de tijden van de incarnatie van een zelfschenking-Zoon van die Vader van allen.

96:6.3

Wanhopig trachtte Jozua het denkbeeld van een allerhoogste Jahweh zijn stamleden te blijven voorthouden, waarbij hij liet verkondigen: ‘Zoals ik met Mozes was, zo zal ik met u zijn; ik zal u niet begeven en u niet verzaken.’ Jozua merkte dat het noodzakelijk was een streng evangelie te prediken aan zijn ongelovige volk, mensen die maar al te graag geloofden in de oude religie waarin ze geboren waren, maar onwillig waren om voorwaarts te gaan in de religie van geloof en rechtvaardigheid. De essentie van Jozua’s onderricht werd: ‘Jahweh is een heilig God; hij is een naijverig God; hij zal uw overtreding en uw zonden niet vergeven.’ Het hoogste denkbeeld van dit tijdperk schilderde Jahweh af als een ‘God van kracht, oordeel en gerechtigheid.’

96:6.4

Maar zelfs in dit duistere tijdperk stond er af en toe een enkele leraar op die het Mozaïsche denkbeeld van goddelijkheid verkondigde: ‘Gij kinderen der goddeloosheid kunt de Heer niet dienen, want hij is een heilige God.’ ‘Zou een sterveling rechtvaardiger zijn dan God? Zal een man reiner zijn dan zijn Maker?’ ‘Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe? Ziet, God is groot en wij begrijpen hem niet. Wat betreft de Almachtige, wij begrijpen hem niet.’


◄ 96:5
 
96:7 ►