◄ 96:4
Verhandeling 96
96:6 ►

Jahweh—de God der Hebreeërs

5. De onderrichtingen van Mozes

96:5.1

Mozes combineerde in zijn persoon op uitzonderlijke wijze de kwaliteiten van een militair leider, sociale organisator en religieuze leraar. Hij was de belangrijkste individuele wereldleraar en leider tussen de dagen van Machiventa en Jezus. Mozes trachtte vele hervormingen in Israel in te voeren die niet beschreven staan. In de tijdspanne van één mensenleven leidde hij de veeltalige horde van zogenoemde Hebreeërs uit de slavernij en hun ongeciviliseerde omzwervingen en legde onderwijl de grondslag voor de latere geboorte van een natie en de bestendiging van een volk.

96:5.2

Er staat zo weinig beschreven van het grote werk van Mozes omdat de Hebreeërs geen geschreven taal kenden ten tijde van de exodus. Het verslag over de tijden en daden van Mozes werd ontleend aan de overleveringen die meer dan duizend jaar na de dood van de grote leider nog voortleefden.

96:5.3

Veel van Mozes’ progressieve leringen die boven de godsdienst van de Egyptenaren en de omringende Levantijnse stammen uitgingen, stamden van de Kenitische tradities over de tijd van Melchizedek. Zonder het onderricht van Machiventa aan Abraham en zijn tijdgenoten, zouden de Hebreeërs in hopeloze duisternis uit Egypte zijn gekomen. Mozes en zijn schoonvader Jetro verzamelden de resten van de overleveringen uit de dagen van Melchizedek, en gevoegd bij de geleerdheid van de Egyptenaren, vormden deze onderrichtingen een leidraad voor Mozes bij het scheppen van de verbeterde religie en rituelen van de Israëlieten. Mozes was een organisator: hij selecteerde de beste praktijken uit de godsdienst en zeden van Egypte en Palestina, verbond deze met de tradities over het onderricht van Melchizedek, en organiseerde zo het Hebreeuwse ceremoniële stelsel van godsverering.

96:5.4

Mozes geloofde in de Voorzienigheid; hij was grondig besmet geraakt met de Egyptische leringen over de bovennatuurlijke beheersing van de Nijl en andere natuurelementen. Hij had een grote visie aangaande God, maar hij was volkomen oprecht toen hij de Hebreeërs onderrichtte dat als zij God zouden gehoorzamen, ‘Hij u zal liefhebben, zegenen en talrijk maken. Hij zal vermeerderen de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw land—het koren, de wijn, de olie en uw kudden. Voorspoedig zult gij zijn boven alle volken, en de Heer uw God zal alle ziekte van u afnemen en geen van de boze kwalen van Egypte zal hij U opleggen.’ Hij zei zelfs: ‘Maar gij zult aan de Heer, uw God, denken, want hij is het die u kracht geeft om vermogen te verwerven.’ ‘Gij zult aan vele volken lenen, maar zelf zult gij niet ter leen ontvangen. Gij zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet heersen.’

96:5.5

Het was echter waarlijk deerniswekkend om te zien hoe het grote intellect van Mozes trachtte zijn sublieme idee van El Elyon, de Allerhoogste, aan te passen aan het bevattingsvermogen van de onwetende, ongeletterde Hebreeërs. Tot zijn verzamelde leiders donderde hij: ‘De Heer uw God is één God, er is geen ander behalve hij,’ terwijl hij aan de gemengde menigte verklaarde: ‘Wie is als uw God onder alle goden?’ Mozes verzette zich dapper en met gedeeltelijk succes tegen fetisjen en afgodendienst, en verklaarde: ‘Gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat uw God op Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur.’ Hij verbood ook het maken van afbeeldingen van iedere soort.

96:5.6

Mozes was bang om de genade van Jahweh te verkondigen en gaf er de voorkeur aan zijn volk ontzag in te boezemen met vrees voor de gerechtigheid Gods, zeggende: ‘De Heer uw God is God der goden en Heer der heren, een grote God, een machtige en verschrikkelijke God, die geen acht slaat op de mens.’ Anderzijds trachtte hij de woelige clans te beheersen toen hij verklaarde: ‘uw God doodt wanneer gij hem niet gehoorzaamt; hij geneest en geeft leven wanneer gij hem gehoorzaam zijt.’ Maar Mozes leerde deze stammen ook dat zij alleen Gods gekozen volk zouden worden op voorwaarde dat zij ‘al zijn geboden en inzettingen onderhielden.’

96:5.7

In deze vroege tijden kregen de Hebreeërs maar weinig te horen over Gods barmhartigheid. Zij hoorden over God als ‘de Almachtige; de Heer is een krijgsheld, God van gevechten, wonderbaar in macht, die zijn vijanden verplettert.’ ‘Want de Heer uw God wandelt in uw legerplaats om u te redden.’ De Israëlieten dachten zich hun God als iemand die hen liefhad, maar die ook ‘het hart van Farao verhardde’ en ‘hun vijanden vervloekte.’

96:5.8

Hoewel Mozes de kinderen Israels van tijd tot tijd een vluchtige glimp bood van een universele, weldoende Godheid, was hun dagelijkse begrip van Jahweh dat van een God die maar weinig beter was dan de stamgoden van de volken om hen heen. Hun Godsbeeld was primitief, grof en antropomorfisch: toen Mozes stierf, keerden deze Bedouïnenstammen al spoedig terug tot de half-barbaarse ideeën over de oude goden van de Horeb en de woes- tijn. De bredere, subliemere visie op God die Mozes zijn leiders nu en dan had aangeboden, werd spoedig uit het oog verloren, terwijl de meerderheid van het volk zich wendde tot de verering van de fetisjistische gouden kalveren, het Jahweh-symbool van de Palestijnse veehoeders.

96:5.9

Toen Mozes het bevel over de Hebreeërs overdroeg aan Jozua, had hij reeds duizenden tweedegraads verwante afstammelingen van Abraham, Nahor, en Lot verzameld, samen met leden van andere verwante stammen, en had hen bijeen gezweept tot een zichzelf onderhoudende en gedeeltelijk zelfregelende natie van veehoedende krijgslieden.


◄ 96:4
 
96:6 ►