◄ 94:7
Verhandeling 94
94:9 ►

Het onderricht van Melchizedek in het Oosten

8. Het Boeddhistische geloof

94:8.1

Om Boeddhist te worden deed men eenvoudig openbaar belijdenis van het geloof door het reciteren van de Toevlucht: ‘Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha; ik neem mijn toevlucht tot de Leer; ik neem mijn toevlucht tot de Broederschap.’

94:8.2

Het Boeddhisme is ontsprongen aan een historische persoon, niet aan een mythe. Gautama’s volgelingen noemden hem Sasta, hetgeen meester of leraar betekent. Hoewel hij geen aanspraken maakte op bovenmenselijkheid, noch voor zichzelf, noch voor zijn onderricht, begonnen zijn disci-pelen hem reeds vroeg de verlichte te noemen, de Boeddha; later werd dit Sakyamuni Boeddha.

94:8.3

Het oorspronkelijke Evangelie van Gautama was gebaseerd op vier edele waarheden:

94:8.4

1. de edele waarheden van het lijden;

94:8.5

2. de oorsprongen van het lijden;

94:8.6

3. de vernietiging van het lijden;

94:8.7

4. de weg naar de vernietiging van het lijden.

94:8.8

Nauw verbonden met de leer van het lijden en het ontkomen daaraan was de filosofie van het Achtvoudige Pad: juiste zienswijzen en strevingen, het juiste spreken, gedrag en leven, de juiste inspanning, bedachtzaamheid en contemplatie. Het was niet Gautama’s bedoeling bij de poging aan het lijden te ontkomen, alle inspanning, verlangen en genegenheid uit te bannen. Zijn leer had veeleer de bedoeling de sterfelijke mens duidelijk te maken dat het vruchteloos is alle hoop en aspiraties geheel op wereldse doelstellingen en materiële oogmerken te richten. Hij bedoelde niet zozeer dat liefde voor de medemens vermeden diende te worden, als dat de ware gelovige zijn blik ook over de verbintenissen van deze materiële wereld heen moest richten op de werkelijkheden van de eeuwige toekomst.

94:8.9

De ethische geboden die Gautama predikte waren vijf in getal:

94:8.10

1. ge zult niet doden;

94:8.11

2. ge zult niet stelen;

94:8.12

3. ge zult niet onkuis zijn;

94:8.13

4. ge zult niet liegen;

94:8.14

5. ge zult geen bedwelmende dranken drinken.

94:8.15

Er waren verscheidene bijkomende of secundaire geboden die de gelovigen naar eigen keuze in acht konden nemen.

94:8.16

Siddhartha geloofde eigenlijk niet in de onsterfelijkheid van de menselijke persoonlijkheid, zijn filosofie voorzag alleen in een soort functionele continuïteit. Hij heeft nooit duidelijk gedefinieerd wat hij wilde opnemen in de leer van het Nirvana. Het feit dat het in theorie tijdens het sterfelijk bestaan ervaren kon worden, lijkt erop te duiden dat hij het niet zag als een staat van volledige vernietiging. Het hield een toestand in van opperste verlichting en hemelse gelukzaligheid, waarin alle boeien die de mens aan de materiële wereld binden verbroken waren; er was daar bevrijding van de verlangens van het sterfelijke leven en verlossing van alle gevaar om ooit opnieuw incarnatie te moeten ondergaan.

94:8.17

Volgens de oorspronkelijke leringen van Gautama wordt verlossing bereikt door de inspanning van de mens, los van goddelijke hulp; er is geen ruimte voor reddend geloof of gebeden tot bovenmenselijke machten. Bij zijn pogingen om de Indische vormen van bijgeloof terug te dringen, trachtte Gautama de mensen ertoe te brengen zich af te wenden van de schaamteloze beweringen over magische verlossing. En door deze poging liet hij voor zijn opvolgers de deur wijd open om zijn onderricht verkeerd te vertolken en te verkondigen dat alle streven van de mens om iets te bereiken weerzinwekkend en pijnlijk is. Zijn volgelingen hadden geen oog voor het feit dat het hoogste geluk verbonden is met het intelligent en enthousiast najagen van waardevolle doeleinden, en dat het bereiken daarvan ware vooruitgang vormt in kosmische zelfverwerkelijking.

94:8.18

De grote waarheid in het onderricht van Siddhartha was zijn verkondiging dat het universum absoluut rechtvaardig is. Hij onderrichtte de beste godloze filosofie die de sterfelijke mens ooit heeft bedacht. Zijn leer was het ideale humanisme en nam op zeer efficiënte wijze alle redenen weg tot bijgeloof, magische rituelen en de vrees voor geesten of demonen.

94:8.19

De grote zwakte in het oorspronkelijke evangelie van het Boeddhisme was dat het geen religie heeft voortgebracht die onbaatzuchtig maatschappelijk dienstbetoon nastreefde. De boeddhistische broederschap was lange tijd niet een broederschap van gelovigen, maar veeleer een gemeenschap van leraren in opleiding. Gautama verbood hun geld in ontvangst te nemen en trachtte hierdoor de groei van hiërachische tendensen te voorkomen. Zelf was Gautama in hoge mate sociaalvoelend, zijn leven was inderdaad veel grootser dan zijn prediking.


◄ 94:7
 
94:9 ►