◄ 92:1
Verhandeling 92
92:3 ►

De verdere evolutie van religie

2. Religie en de zeden

92:2.1

De godsdienst is de starste en onverzettelijkste van alle menselijke instellingen, doch zij past zich wel langzaam aan bij de veranderende samenleving. Uiteindelijk weerspiegelt de evolutionaire religie inderdaad de veranderende zeden, die op hun beurt weer door de geopenbaarde religie beïnvloed kunnen zijn. Langzaam, zeker, doch ongaarne, volgt de religie (godsverering) in de voetstappen van wijsheid—kennis geleid door de experiëntiële rede en verlicht door goddelijke openbaring.

92:2.2

De religie houdt vast aan de zeden: alles wat altijd al zo was is oud en vermeend heilig. Om deze en geen andere reden zijn stenen werktuigen tot lang in de bronstijd en de ijzertijd in gebruik gebleven. De volgende bewering staat te boek: ‘Indien gij echter een altaar van stenen voor mij maakt, dan moogt gij het niet bouwen van gehouwen steen; wanneer gij dat met uw houweel bewerkt, ontwijdt gij het.’ Zelfs nu nog steken de Hindoes hun altaarvuren aan door middel van een primitieve vuurboor. In de loop der evolutie van de religie zijn nieuwigheden altijd als heiligschennis beschouwd. Het sacrament moest niet uit vers, toebereid voedsel bestaan, maar uit de meest primitieve spijzen. ‘Op het vuur gebraden vlees met ongezuurde broden, benevens bittere kruiden.’ Alle soorten sociale gebruiken en zelfs wettelijke procedures houden vast aan oude vormen.

92:2.3

Wanneer de moderne mens zich erover verbaast dat de geschriften van verschillende godsdiensten zoveel bevatten dat als obsceen kan worden beschouwd, moet hij ook stilstaan bij het feit dat nieuwe generaties altijd bevreesd zijn geweest om te elimineren wat door hun voorouders als heilig en gewijd werd beschouwd. Heel veel van hetgeen de ene generatie misschien als obsceen beschouwt, werd door voorgaande generaties gezien als behorend tot hun algemeen aanvaarde zeden, en zelfs als gesanctioneerde godsdienstige rituelen. Religieuze geschillen zijn in aanzienlijke mate veroorzaakt door onophoudelijke pogingen om oude doch laakbare gebruiken te verzoenen met nieuwe vorderingen van de rede, door te zoeken naar geloofwaardige theorieën om de handhaving van oude, versleten gewoonten binnen de religieuze gezindten te rechtvaardigen.

92:2.4

Pogingen om de religieuze groei al te plotseling te versnellen zijn echter alleen maar dwaas. Een volk of natie kan uit een vooruitstrevende godsdienst alleen opnemen wat redelijk overeenkomt met met zijn evolutionaire status van dat moment en daarmee verenigbaar is, en met zijn talent om zich aan te passen. Sociale, klimatologische, politieke en economische omstandigheden zijn alle van invloed op de loop van de evolutie van de religie en op de vooruitgang die zij boekt. De sociale moraal wordt niet door de religie bepaald, dat wil zeggen, niet door de evolutionaire religie; de vormen van de godsdienst worden veeleer opgelegd door de moraal van het volk.

92:2.5

Mensenrassen aanvaarden een vreemde, nieuwe godsdienst alleen aan de oppervlakte: in feite passen zij zo’n godsdienst aan hun zeden en oude manieren van geloven aan. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door het voorbeeld van de priesters van een bepaalde Nieuw-Zeelandse stam die in naam het Christendom hadden aanvaard en beweerden rechtstreekse openbaringen van Gabriël te hebben ontvangen met de strekking dat juist deze stam het uitverkoren volk van God was geworden, en de aanwijzing dat zij zich vrijelijk mochten overgeven aan losse seksuele relaties en aan talloze andere laakbare gewoonten die vanouds bij hen in zwang waren. Onmiddellijk gingen alle nieuw gewonnen Christenen dan ook over tot deze nieuwe, minder veeleisende versie van het Christendom.

92:2.6

Te eniger tijd heeft de godsdienst wel allerlei soorten tegenstrijdig en inconsequent gedrag gesanctioneerd, op een bepaald moment praktisch alles wel goedgekeurd wat nu als immoreel of zondig wordt gezien. Ongeschoold door ervaring en zonder bijstand van de rede, heeft zijn geweten de mens nooit veilig en feilloos de weg gewezen naar het juiste gedrag, en kan het dit ook nooit doen. Het geweten is geen goddelijke stem die tot de menselijke ziel spreekt. Het is niet meer dan de optelsom van de morele en ethische inhoud van de zeden die in het stadium van het bestaan van dat moment gelden; het is eenvoudig een weergave van het idee dat mensen zich hebben gemaakt van de ideale reactie onder iedere omstandigheid die zich kan voordoen.


◄ 92:1
 
92:3 ►