◄ 89:5
Verhandeling 89
89:7 ►

Zonde, offer en verzoening

6. De evolutie van het mensenoffer

89:6.1

Het offeren van mensen was zowel een indirect gevolg van, als de remedie tegen het kannibalisme. Het zorgen voor begeleiders van de geesten naar het geestenrijk leidde er eveneens toe dat er minder mensen werden opgegeten, want het is nooit de gewoonte geweest deze dodenoffers op te eten. In een bepaalde vorm en te eniger tijd heeft ieder ras de praktijk van mensenoffers gekend, hoewel toch de Andonieten, Nodieten en Adamieten zich het minst aan kannibalisme overgaven.

89:6.2

Het offeren van mensen is praktisch universeel geweest; het bleef een onderdeel van de religieuze gewoonten van de Chinezen, Hindoes, Egyptenaren, Hebreeërs, Mesopotamiërs, Grieken, Romeinen en vele andere volken, zelfs tot in de recente tijd bij achtergebleven Afrikaanse en Australische stammen. De latere Amerikaanse Indianen hadden een beschaving die was opgekomen uit het kannibalisme en derhalve doordrenkt was van mensenoffers, vooral in Centraal- en Zuid-Amerika. De Chaldeeërs behoorden tot de eerste volkeren die het mensenoffer bij gewone gelegenheden opgaven, en in plaats daarvan dieren gebruikten. Ongeveer tweeduizend jaar geleden voerde een teerhartige Japanse keizer beelden van klei in om de plaats van mensenoffers in te nemen, maar in Noord-Europa is het nog geen duizend jaar geleden dat deze offeranden uitstierven. Bij bepaalde achtergebleven stammen wordt het mensenoffer nog steeds voortgezet door vrijwilligers, als een soort religieuze of rituele zelfmoord. Een sjamaan gelastte eens het offeren van een zeer geachte oude man van een bepaalde stam. Het volk kwam in opstand en weigerde te gehoorzamen. Hierop liet de oude man zich door zijn eigen zoon doden: de mensen in de oudheid geloofden werkelijk in deze gewoonten.

89:6.3

Ter illustratie van de hartverscheurende conflicten tussen oude, traditionele religieuze gewoonten en de tegengestelde aanspraken van de vorderende civilisatie, is er geen tragischer en meelijwekkender ervaring beschreven dan het Hebreeuwse verhaal van Jefta en zijn enige dochter. Zoals algemeen gebruikelijk was, had deze welmenende man een dwaze gelofte afgelegd, hij had onderhandeld met de ‘god van de veldslagen’ en was overeengekomen een bepaalde prijs te betalen voor de overwinning op zijn vijanden. Deze prijs hield in dat hij datgene zou offeren wat hem het eerst uit zijn huis tegemoet zou komen wanneer hij naar zijn gezin terugkeerde. Jefta dacht dat een van zijn trouwe slaven hem het eerst zou begroeten, maar het bleek dat zijn dochter, zijn enige kind, naar buiten kwam om hem bij zijn thuiskomst te verwelkomen. En zo werd zelfs in die late tijd, en bij een zogenaamd geciviliseerd volk, dit mooie meisje na twee maanden waarin zij kon rouwen om haar lot, daadwerkelijk en met toestemming van zijn stamgenoten, door haar vader geofferd als een menselijke offerande. En dit alles gebeurde ondanks Mozes’ strikte uitspraken tegen het brengen van mensenoffers. Doch mannen en vrouwen zijn verslaafd aan het afleggen van dwaze, nodeloze geloften, en de mensen uit de oudheid beschouwden al dergelijke geloften als uitermate heilig.

89:6.4

In de oudheid was het gebruikelijk om een mens als ‘funderingsoffer’ te doden wanneer er met de bouw van een enigszins belangrijk gebouw werd begonnen. Hierdoor werd er gezorgd voor een schimgeest die het bouwwerk kon bewaken en beschermen. Wanneer de Chinezen zich gereed maakten om een klok te gieten, verplichtte de gewoonte hen om tenminste één maagd te offeren, teneinde de klank van de klok te verbeteren; het uitverkoren meisje werd levend in het gesmolten metaal geworpen.

89:6.5

Lange tijd hadden vele groepen de gewoonte om slaven levend in te metselen in belangrijke muren. In later tijden vervingen de noordelijke Europese stammen deze gewoonte om levende personen in de muren van nieuwe gebouwen te begraven, door het inmetselen van de schaduw van een voorbijganger. De Chinezen begroeven de werklieden die tijdens de bouw van een muur stierven, in die muur.

89:6.6

Een kleine koning in Palestina, die de muren van Jericho bouwde, ‘grondvestte ze op Abiram, zijn eerstgeboren zoon, en stelde op Segub, zijn jongste zoon, haar poorten.’ In die late periode plaatste deze vader niet alleen twee van zijn zonen levend in de funderingsgaten van de stadspoorten, maar zijn handelwijze wordt in de geschiedenis ook nog vermeld als ‘naar het woord des Heren’ te zijn. Mozes had deze funderingsoffers verboden, maar de Israëlieten vielen na zijn dood al spoedig in deze gewoonte terug. De twintigste-eeuwse ceremonie waarbij kleinoden en souvenirs in de hoeksteen van een nieuw gebouw worden geplaatst, herinnert aan de primitieve funderingsofferanden.

89:6.7

Lange tijd was het bij vele volken de gewoonte om de eerste vruchten aan de geesten op te dragen. Deze gebruiken, thans min of meer symbolisch, zijn alle overblijfselen van oude ceremoniën waarmee mensenoffers gemoeid waren. Het idee om het eerstgeboren kind als offerande te offeren was wijdverbreid in de oudheid, vooral bij de Feniciërs die deze als laatsten opgaven. Bij het offeren was het de gewoonte te zeggen: ‘leven voor leven.’ Nu zegt gij bij de dood: ‘van stof tot stof.’

89:6.8

Het schouwspel van Abraham die gedwongen werd zijn zoon Isaak te offeren, dat mensen met geciviliseerde gevoelens shockeert, was voor de mensen van die dagen niet nieuw of vreemd. Het was lange tijd een gangbare praktijk dat vaders hun eerstgeboren zonen offerden in tijden van grote emotionele spanning. Vele volken hebben een overlevering die overeenkomt met dit verhaal, want eens bestond er een wereldwijd, diep geloof dat het noodzakelijk was een mensenoffer te brengen wanneer er iets buitengewoons of ongebruikelijks plaatsvond.


◄ 89:5
 
89:7 ►