◄ 88:4
Verhandeling 88
88:6 ►

Fetisjen, tovermiddelen en magie

5. Magische tovermiddelen

88:5.1

Aangezien alles wat tot het lichaam behoorde een fetisj kon worden, hield de vroegste magie verband met haren en nagels. De heimelijkheid die de uitscheiding uit het lichaam vergezelt, ontstond uit de vrees dat een vijand iets dat uit het lichaam voortkwam in zijn bezit zou nemen en het ten behoeve van nadelige magie zou gebruiken; alle uitwerpselen van het lichaam werden daarom zorgvuldig begraven. Men onthield zich van spuwen in het openbaar uit vrees dat het speeksel voor schadelijke magie zou worden aangewend; speeksel werd altijd bedekt. Zelfs de resten van voedsel, kleding en sieraden konden werktuigen van magie worden. De primitieve mens liet nooit resten van zijn maaltijd op de tafel achter. Dit alles werd gedaan uit vrees dat deze zaken door vijanden bij magische rituelen gebruikt zouden kunnen worden, en niet omdat men de hygiënische waarde van dergelijke gebruiken besefte.

88:5.2

Magische tovermiddelen werden uit een grote verscheidenheid van zaken bereid: mensenvlees, tijgerklauwen, krokodillentanden, zaden van vergiftige planten, slangengif en menselijk haar. De beenderen van gestorvenen waren zeer magisch. Zelfs het stof van voetafdrukken kon voor magie worden gebruikt. De ouden geloofden sterk in magische liefdesmiddelen. Bloed en andere soorten uitscheidingen van het lichaam waren in staat de magische invloed van liefde zeker te stellen.

88:5.3

Van afbeeldingen werd eveneens gedacht dat ze effectief waren in de magie. Als men beeltenissen van mensen maakte en deze goed dan wel slecht behandelde, geloofde men dat de mensen die afgebeeld waren dezelfde werkingen ondergingen. Wanneer ze iets kochten, kauwden bijgelovige personen op een stukje hard hout om de verkoper te vermurwen.

88:5.4

De melk van een zwarte koe was zeer magisch, evenals zwarte katten. De staf of toverstok was magisch, evenals trommels, bellen en geknoopte touwen. Alle oude voorwerpen waren magische tovermiddelen. Men bezag de gebruiken van een nieuwe of hogere beschaving met afkeuring, omdat men meende dat zij een slechte magische natuur hadden. Schrijven, drukken en afbeelden werden ook lange tijd zo gezien.

88:5.5

De primitieve mens geloofde dat namen met respect moesten worden behandeld, vooral de namen der goden. De naam werd als een entiteit beschouwd, een invloed die los stond van de fysieke persoonlijkheid; hij werd evenzeer geacht als de ziel en de schaduw. Namen werden verpand tegen leningen; een man kon zijn naam niet gebruiken totdat deze door aflossing der lening was vrijgekocht. In de tegenwoordige tijd ondertekent men een brief met zijn naam. De naam van een individu werd in de magie al spoedig belangrijk. De primitieve mens had twee namen; men beschouwde de belangrijkste van de twee als te heilig om bij gewone gelegenheden te worden gebruikt, vandaar de tweede of alledaagse naam—de roepnaam. Een mens vertelde zijn werkelijke naam nooit aan vreemdelingen. Iedere ervaring van ongebruikelijke aard noodzaakte hem zijn naam te veranderen; soms was dit een poging om ziekte te genezen of een einde te maken aan ongeluk. De primitieve mens kon een nieuwe naam verkrijgen door hem van het stamhoofd te kopen; mensen investeren nog steeds in titels en graden. Maar bij de primitiefste stammen, zoals de Afrikaanse Bosjesmannen, bestaan geen individuele namen.


◄ 88:4
 
88:6 ►