◄ 86:1
Verhandeling 86
86:3 ►

De vroege evolutie van religie

2. De personificatie van het toeval

86:2.1

Angst was een natuurlijke toestand voor het primitieve bewustzijn. Wanneer mannen en vrouwen het slachtoffer worden van buitensporige angst, keren zij eenvoudig terug tot de natuurlijke staat van hun verre voorouders; als deze vrees dan werkelijk pijnlijk wordt, onderdrukt zij de activiteit en brengt zij altijd evolutionaire veranderingen en biologische aanpassingen op gang. Pijn en lijden zijn essentiëel voor het gestaag vorderen van de evolutie.

86:2.2

De strijd om het bestaan is zo pijnlijk, dat bepaalde achtergebleven stammen zelfs nu nog bij iedere nieuwe zonsopgang jammeren en klagen. De primitieve mens vroeg zich voortdurend af: ‘Wie kwelt mij zo?’ Aangezien hij geen materiële bron van zijn ellende kon vinden, koos hij geesten als verklaring. En zo werd religie geboren uit angst voor het mysterieuze, ontzag voor het onzichtbare en vrees voor het onbekende. Vrees voor de natuur werd zo een factor in de strijd om het bestaan, eerst vanwege het toeval en vervolgens wegens het mysterie.

86:2.3

Het primitieve verstand dacht logisch, doch beschikte over weinig ideeën waartussen het op intelligente wijze verbanden kon leggen: het verstand van de primitieve mens was ongeschoold, volkomen ongecompliceerd. Als een gebeurtenis op een andere volgde, beschouwde hij de twee als oorzaak en gevolg. Wat de ontwikkelde mens als bijgeloof beschouwt, was bij de primitieve mens simpelweg onwetendheid. Het mensdom heeft slechts langzaam geleerd dat er geen noodzakelijk verband bestaat tussen bedoelingen en gevolgen. De mensen zijn slechts sinds kort gaan beseffen dat de reacties van het bestaan zich voordoen tussen handelingen en hun gevolgen. De primitieve mens streeft ernaar al het ontastbare en abstracte te verpersoonlijken en zo worden zowel de natuur als het toeval gepersonifiëerd als geesten, en later als goden.

86:2.4

De mens neigt er van nature toe datgene te geloven wat hij voor zichzelf het beste vindt, dat wat zijn directe of latere belang is: het eigenbelang verdoezelt de logica in sterke mate. Het verschil tussen het verstand van primitieve en geciviliseerde mensen betreft meer de inhoud dan de aard, meer de graad dan de hoedanigheid.

86:2.5

Doch moeilijk te begrijpen zaken toe te blijven schrijven aan bovennatuurlijke oorzaken is alleen maar een luie, gemakkelijke manier om alle vormen van harde intellectuele arbeid uit de weg te gaan. Geluk is niet meer dan een term die gevonden is voor al het onverklaarbare in het menselijk bestaan; het duidt die verschijnselen aan die mensen niet kunnen of willen doorgronden. Toeval is een woord dat aangeeft dat de mens te onwetend of te traag is om oorzaken te bepalen. De mensen zien een natuurlijke gebeurtenis slechts als een ongeval of ongeluk wanneer zij verstoken zijn van weetgierigheid en verbeeldingskracht, wanneer het de rassen ontbreekt aan ondernemingszin en avontuurlijkheid. Het onderzoek van de verschijnselen in het leven vernietigt vroeg of laat het geloof van de mens in het toeval, geluk en zogenaamde ongelukken, en stelt daarvoor in de plaats een wetmatig en ordelijk universum, waarin alle gevolgen worden voorafgegaan door welomschreven oorzaken. En zo wordt de vrees voor het bestaan vervangen door levensvreugde.

86:2.6

De primitieve mens beschouwde de gehele natuur als levend, als bezeten door iets. De geciviliseerde mens trapt en vervloekt nog steeds levenloze voorwerpen die op zijn weg komen en hem stoten. De primitieve mens beschouwde nooit iets als toevallig; alles was altijd opzettelijk. Voor de primitieve mens was het domein van het noodlot, de werking van het geluk, het geestenrijk, even ongeordend en toevallig als de primitieve samenleving. Het geluk werd gezien als de grillige, temperamentvolle reactie van de geestenwereld, en naderhand als het humeur van de goden.

86:2.7

Maar niet alle godsdiensten zijn uit het animisme ontstaan. Andere opvattingen van het bovennatuurlijke zijn even oud als het animisme en deze overtuigingen leidden ook tot verering. Het naturalisme is geen religie—het is het kind van de religie.


◄ 86:1
 
86:3 ►