◄ 85:3
Verhandeling 85
85:5 ►

De oorsprongen van religieuze verering

4. De verering van de elementen

85:4.1

Het mensdom heeft de aarde, de lucht, het water en het vuur aanbeden. De primitieve volken vereerden bronnen en aanbaden rivieren. Zelfs nu nog bloeit er in Mongolië een invloedrijke riviercultus. De doop werd een godsdienstig ceremonieel in Babylon, en de Grieken betrachtten het jaarlijkse rituele bad. De mensen in de oudheid konden zich gemakkelijk voorstellen dat er geesten woonden in de borrelende bronnen, spuitende fonteinen, stromende rivieren en razende stortvloeden. Bewegende wateren maakten een sterke indruk op deze eenvoudige mensen die geloofden in bezielde geesten en bovennatuurlijke krachten. Soms weigerde men een verdrinkende man te helpen, uit vrees zodoende een riviergod te ontstemmen.

85:4.2

Vele dingen en talrijke gebeurtenissen hebben in verschillende tijden voor verschillende volken als godsdienstige prikkels gefunctioneerd. Een regenboog wordt nog steeds door vele bergstammen in India vereerd. Zowel in India als in Afrika beschouwt men de regenboog als een reusachtige hemelse slang; Hebreeërs en Christenen beschouwen hem als ‘het teken van belofte.’ Evenzo kunnen invloeden die in één deel van de wereld als weldoend worden beschouwd, in andere streken als kwaadaardig worden gezien. De oostenwind is een godheid in Zuid-Amerika omdat hij regen brengt; in India is hij een duivel omdat hij stofwolken meebrengt en droogte veroorzaakt. De oude Bedoeïenen geloofden dat een natuurgod de wervelingen in het zand deed ontstaan, en zelfs in de dagen van Mozes was het geloof in natuurgeesten sterk genoeg om te garanderen dat zij in de Joodse theologie konden voortleven als engelen van vuur, water en lucht.

85:4.3

Zowel wolken als regen en hagel zijn door talrijke primitieve stammen en in vele vroege natuurculten gevreesd en vereerd. Stormwinden met donder en bliksem boezemden de vroege mens een enorm ontzag in. Hij werd zo geïmponeerd door deze storingen in de elementen, dat de donder als de stem van een boze god werd beschouwd. De verering van vuur en vrees voor de bliksem werden samengevoegd en kwamen op grote schaal bij vele vroege volken voor.

85:4.4

Vuur was in het denken der primitieve, door angst bezeten stervelingen verbonden met magie. Een aanhanger van magie zal zich één toevallig positief resultaat bij de toepassing van zijn magische formules levendig herinneren, terwijl hij tientallen negatieve resultaten, radicale mislukkingen, achteloos vergeet. De verering van het vuur bereikte zijn hoogtepunt in Perzië, waar zij lang stand hield. Sommige stammen vereerden het vuur zelf als een godheid; andere vereerden het als het vlammende symbool van de zuiverende en reinigende geest van de door hen vereerde godheden. De Vestaalse maagden waren belast met de taak van het waken over de heilige vuren, en in de twintigste eeuw branden er nog steeds kaarsen als onderdeel van het ritueel van vele godsdienstoefeningen.


◄ 85:3
 
85:5 ►