◄ 79:0
Verhandeling 79
79:2 ►

De expansie der Andieten in het Oosten

1. De Andieten van Turkestan

79:1.1

Meer dan vijfentwintigduizend jaar, tot bijna 2000 v. Chr., werd het midden van Eurazië, zij het in afnemende mate, beheerst door de Andieten. In de laaglanden van Turkestan trokken de Andieten rond de meren in het binnenland in westelijke richting Europa binnen, terwijl zij vanuit de hooglanden van deze streek naar het oosten opdrongen. Oostelijk Turkestan (Sinkiang) en, in mindere mate, Tibet, waren de oude doorgangen waarlangs deze volken uit Mesopotamië door de bergen trokken naar de noordelijke landstreken van de gele mens. De Anditische infiltratie van India liep van het Turkestaanse hoogland naar de Punjab, en vanuit de Iraanse weidevlakten door geheel Baloetjistan. Deze vroege volksverhuizingen waren geenszins veroveringen, maar veeleer een zich aanhoudend en ongeorganiseerd voortbewegen van de stammen der Andieten, westelijk India en China in.

79:1.2

Bijna vijftienduizend jaar lang bleven bepaalde centra van de gemengde cultuur der Andieten bestaan in het stroomgebied van de rivier de Tarim in Sinkiang en in het hoogland van Tibet in het zuiden, waar de Andieten en Andonieten zich op grote schaal hadden vermengd. Het dal van de Tarim was de meest oostelijk gelegen buitenpost van de echte Anditische cultuur. Hier bouwden zij hun nederzettingen en knoopten zij handelsbetrekkingen aan met de zich ontwikkelende Chinezen ten oosten van hen en met de Andonieten in het noorden. In die tijd was het gebied van de Tarim vruchtbaar land: er viel overvloedig regen. Ten oosten hiervan was het Gobi-gebied open grasland, waar de herders geleidelijk met landbouw begonnen. Deze civilisatie ging ten onder toen de regenwinden naar het zuidoosten draaiden, doch in haar tijd deed zij niet onder voor die van Mesopotamië.

79:1.3

Tegen 8000 v. Chr. begon de langzaam toenemende droogte in de hoog gelegen gebieden van Centraal-Azië de Andieten naar de lage landen langs de rivieren en de zeekusten te drijven. Deze toenemende droogte dreef hen niet alleen naar de valleien van de Nijl, de Eufraat, de Indus en de Gele Rivier, doch veroorzaakte ook een nieuwe ontwikkeling in de Anditische civilisatie. Een nieuwe klasse, grote aantallen handelslieden, begon op te komen.

79:1.4

Toen de jacht door de klimatologische omstandigheden weinig meer opleverde, volgden de migrerende Andieten niet de ontwikkelingsgang van de oudere rassen die herders waren geworden. De handel en het leven in steden deden hun intrede. In Egypte, in Mesopotamië en Turkestan, tot aan de rivieren in China en India, gingen de hoger beschaafde stammen bijeen wonen in steden die zich toelegden op nijverheid en handel. Adonia, dichtbij de huidige stad Asjchabad, werd de handelsmetropool in Centraal-Azië. De handel in steen, metaal, hout en aardewerk nam snel toe, zowel op het land als op het water.

79:1.5

Doch de steeds toenemende droogte veroorzaakte geleidelijk de grote uittocht der Andieten uit de gebieden ten zuiden en oosten van de Kaspische Zee. De stroomrichting van de migratie begon te veranderen van noordelijk naar zuidelijk en de Babylonische ruiters begonnen Mesopotamië binnen te dringen.

79:1.6

De toenemende droogte in Centraal-Azië leidde er bovendien toe dat de bevolking afnam en dat deze mensen minder oorlogszuchtig werden; en terwijl de afnemende regenval in het noorden de rondzwervende Andonieten dwong naar het zuiden te trekken, vond er een enorme uittocht van Andieten uit Turkestan plaats. Dit is de laatste migratie van de zogenaamde Ariërs naar de Levant en India. Dit was het hoogtepunt van de langdurige verspreiding van de gemengde afstammelingen van Adam, waarbij alle Aziatische volken, evenals de meeste volken op de eilanden in de Grote Oceaan, door deze superieure rassen op enigszins hoger peil werden gebracht.

79:1.7

Op deze wijze werden de Andieten, terwijl zij zich verspreidden over het oostelijk halfrond, verdreven uit hun thuisland in Mesopotamië en Turkestan, want door deze omvangrijke trek van de Andonieten naar het zuiden werden de Andieten in Centraal-Azië zozeer uitgedund, dat zij bijna verdwenen.

79:1.8

Maar zelfs in de twintigste eeuw na Christus hebben de Toeranische en Tibetaanse volken nog sporen van Anditisch bloed, zoals blijkt uit de blonde typen die af en toe in deze regionen worden aangetroffen. De vroege Chinese annalen beschrijven de aanwezigheid van de roodharige nomaden ten nooden van de vredige nederzettingen aan de Gele Rivier, en er bestaan nog steeds schilderingen die getrouwelijk de aanwezigheid van zowel de blonde Anditische als de bruinharige Mongolische typen in het Tarim-bekken van lang geleden hebben vastgelegd.

79:1.9

De laatste grote manifestatie van het ten onder gegane militaire talent van de Centraal-Aziatische Andieten vond plaats in 1200 n.Chr., toen de Mongolen onder Djengis Chan begonnen het grootste deel van het Aziatische continent te veroveren. Evenals de Andieten vroeger, verkondigden deze krijgslieden het bestaan van ‘één God in de hemel.’ Door het vroege uiteenvallen van hun rijk werd het culturele verkeer tussen het Westen en het Oosten lange tijd vertraagd en werd de ontwikkeling van de monotheïstische idee in Azië sterk belemmerd.


◄ 79:0
 
79:2 ►