◄ 65:5
Verhandeling 65
65:7 ►

Het opperbestier over de evolutie

6. Evolutionaire levenstechnieken

65:6.1

Het is onmogelijk om van een bewegend voorwerp gelijktijdig de juiste positie en de snelheid nauwkeurig vast te stellen: iedere poging om de ene te meten houdt onvermijdelijk de wijziging van de andere in. De mens ziet zich voor dezelfde soort paradox geplaatst wanneer hij de chemische analyse van het protoplasma ter hand neemt. De scheikundige kan licht werpen op de chemische eigenschappen van dood protoplasma, maar hij kan noch de fysische organisatie, noch de dynamische werking van levend protoplasma onderscheiden. De wetenschapsmens zal de geheimen van het leven steeds dichter benaderen, maar hij zal deze nooit ontdekken, en wel om geen andere reden dan dat hij het protoplasma moet doden om het te kunnen analyseren. Dood protoplasma heeft hetzelfde gewicht als levend protoplasma, maar het is niet hetzelfde.

65:6.2

Er schuilt een oorspronkelijke gave van adaptatie in levende dingen en wezens. In iedere levende plant of dierlijke cel, in ieder levend organisme—hetzij materieel hetzij geestelijk—bestaat een onstilbare hunkering naar het bereiken van een steeds grotere volmaaktheid van aanpassing aan de omgeving, adaptatie van het organisme, en bredere levensverwezenlijking. Deze nimmer eindigende inspanningen van alle levende dingen geven blijk van het bestaan binnen hen van een aangeboren streven naar volmaaktheid.

65:6.3

De belangrijkste stap in de evolutie der planten was de ontwikkeling van het vermogen tot het aanmaken van bladgroen, en de op één na grootste vooruitgang was dat de spore evolueerde tot het complexe zaad. Als middel tot voortplanting is de spore uiterst efficiënt, doch ze heeft niet de mogelijkheden tot verscheidenheid en veelzijdigheid die inherent zijn aan zaad.

65:6.4

Een van de nuttigste en meest gecompliceerde gebeurtenissen in de evolutie van de hogere diersoorten was de ontwikkeling van de mogelijkheid van het ijzer om in de circulerende bloedcellen de dubbele functie uit te oefenen van het aanvoeren van zuurstof en het afvoeren van koolzuur. Dit opmerkelijke gedrag van de rode bloedcellen nu, illustreert hoe evoluerende organismen hun functies kunnen adapteren aan variërende of veranderende milieus. De hogere dieren, ook de mens, voorzien hun weefsels van zuurstof door de werking van het ijzer in de rode bloedcellen, dat zuurstof aanvoert voor de levende cellen en even efficiënt het koolzuur afvoert. Maar ook andere metalen kunnen worden aangewend voor hetzelfde doel. Bij de inktvis oefent koper deze functie uit en de zeeschede maakt gebruikt van vanadium.

65:6.5

Dat zulke biologische aanpassingen nog steeds voortgaan, wordt geïllustreerd door de evolutie van tanden en kiezen bij de hogere diersoorten op Urantia: in de grijze oudheid hadden de voorzaten van de mens zesendertig tanden en kiezen, en vervolgens begon er een adaptieve herschikking tot tweeëndertig bij de eerste mensen en hun verwanten. Nu beweegt zich dit aantal bij de mens langzaam in de richting van achtentwintig. Het proces van de evolutie op deze planeet is nog steeds actief en adaptief aan de gang.

65:6.6

Veel schijnbaar mysterieuze aanpassingen van levende organismen zijn echter zuiver chemisch van aard, geheel fysisch. Op ieder ogenblik bestaat er in de bloedstroom van ieder menselijk wezen de mogelijkheid tot meer dan 15.000.000 chemische reacties tussen de hormonen die door een dozijn endocrine klieren worden voortgebracht.

65:6.7

De lagere vormen van het plantenleven reageren uitsluitend op de fysische, chemische of elektrische omgeving. Naarmate echter het leven hogere niveaus bereikt, treedt het bewustzijnsdienstbetoon van elk der zeven assistent-geesten één voor één in werking, en wordt het bewustzijn steeds beter in staat zich aan te passen, en creatief, coördinatief en dominerend te functioneren. Het vermogen van dieren om zich aan de lucht, het water en het land aan te passen, is geen bovennatuurlijke gave, doch het is wel een boven het fysische uitgaande aanpassing.

65:6.8

De fysica en de scheikunde alleen kunnen niet verklaren hoe een menselijk wezen is geëvolueerd uit het oorspronkelijke protoplasma in de vroege zeeën. Het vermogen om te leren, het geheugen en het onderscheidend reageren op de omgeving, is de gave van het bewustzijn. De wetten der fysica reageren niet op training: ze zijn constant en onveranderlijk. Chemische reacties worden niet gemodificeerd door onderwijs: ze zijn uniform en betrouwbaar. Afgezien van de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerd Absolute, zijn elektrische en chemische reacties voorspelbaar. Maar bewustzijn kan voordeel trekken uit ervaring, kan van reactieve gedragsgewoonten leren in antwoord op de herhaling van prikkels.

65:6.9

Pre-intelligente organismen reageren op prikkels uit de omgeving, maar de organismen die reageren op bewustzijnsdienstbetoon kunnen zelf de omgeving aanpassen en manipuleren.

65:6.10

De fysieke hersenen en het zenuwstelsel dat ermee is verbonden, bezitten het aangeboren vermogen om te reageren op het bewustzijnsdienstbetoon, zoals ook het zich ontwikkelende bewustzijn van een persoonlijkheid een bepaald aangeboren vermogen bezit tot ontvankelijkheid voor geest, en daarom de mogelijkheden tot geestelijke vooruitgang en verworvenheden bevat. De intellectuele, sociale, morele en geestelijke evolutie zijn afhankelijk van het dienstbetoon dat de zeven assistent-geesten en hun boven-fysische medewerkers aan het bewustzijn verlenen.


◄ 65:5
 
65:7 ►