◄ 64:3
Verhandeling 64
64:5 ►

De evolutionaire gekleurde rassen

4. De Neanderthal-rassen

64:4.1

De Neanderthalers waren uitstekende vechters en legden grote afstanden af. Geleidelijk verspreidden zij zich van de centra in de hooglanden van noordwest-India tot in Frankrijk in het westen, China in het oosten, en zelfs tot in het noorden van Afrika. Zij overheersten gedurende bijna een half miljoen jaar de wereld, tot aan de tijden van de volksverhuizing der evolutionaire gekleurde rassen.

64:4.2

800.000 jaar geleden was er een overvloed aan wild; vele hertensoorten, alsook olifanten en nijlpaarden, doolden door Europa. Vee was er in overvloed: overal waren paarden en wolven. De Neanderthalers waren grote jagers, en bij de stammen in Frankrijk ontstond voor het eerst de gewoonte om de jagers die het meeste succes hadden, de keur der vrouwen als echtgenoten te geven.

64:4.3

Het rendier was buitengewoon nuttig voor deze Neanderthalers: het diende hun tot voedsel en kleding, en tot gereedschap, want zij benutten de horens en beenderen voor verschillende doeleinden. Ze hadden maar weinig cultuur, doch verbeterden in belangrijke mate de bewerking van vuursteen totdat deze bijna het niveau bereikte van de tijd van Andon. Opnieuw werden grote, aan houten handvatten bevestigde vuurstenen gebruikt als bijl en houweel.

64:4.4

750.000 jaar geleden was de vierde ijslaag een goed eind op weg naar het zuiden. Met hun verbeterde gereedschappen maakten de Neanderthalers wakken in het ijs dat de noordelijke rivieren bedekte en waren daardoor in staat de vissen te spietsen die op deze luchtgaten afkwamen. Aldoor waren deze stammen op terugtocht voor het oprukkende ijs, dat deze maal het verst in Europa doordrong.

64:4.5

In deze tijden drong de ijslaag uit Siberië het verst tot het zuiden door, en dwong daardoor de mens uit deze vroege tijden naar het zuiden te trekken, terug naar de landstreken van zijn oorsprong. De menselijke soort had zich echter zo gedifferentieerd, dat het gevaar van verdere vermenging met de zich niet ontwikkelende aapachtige verwanten sterk was verminderd.

64:4.6

700.000 jaar geleden trok de vierde ijslaag, de grootste die ooit in Europa is voorgekomen, zich terug; mensen en dieren keerden terug naar het noorden. Het klimaat was koel en vochtig, en de primitieve mens gedijde weer goed in Europa en westelijk Azië. Geleidelijk breidden de wouden zich naar het noorden uit over het land dat zo kort tevoren nog door de gletsjers bedekt was geweest.

64:4.7

Het leven der zoogdieren was door de grote uitbreiding van het ijs weinig veranderd. Deze dieren hadden goed stand gehouden op de smalle strook land tussen het ijs en de Alpen, en toen de ijslaag zich terugtrok, verspreidden zij zich spoedig over geheel Europa. Uit Afrika kwamen over de landbrug van Sicilië olifanten met rechte slagtanden, rhinocerossen met brede neuzen, hyena’s en Afrikaanse leeuwen, en deze nieuwe dieren verdelgden zo goed als alle sabeltandtijgers en nijlpaarden.

64:4.8

650.000 jaar geleden was het klimaat nog steeds mild. In het midden van deze periode tussen de ijstijden werd het zo warm, dat de Alpen bijna geheel zonder ijs en sneeuw waren.

64:4.9

600.000 jaar geleden had het ijs zich het verst in het noorden teruggetrokken en begon het, na een onderbreking van een paar duizend jaar, opnieuw en voor de vijfde maal, aan zijn excursie naar het zuiden. Doch in vijftigduizend jaar veranderde het klimaat slechts in geringe mate. De mensen en dieren in Europa ondergingen weinig verandering. De lichte droogte van de voorgaande periode verminderde en de gletsjers in de Alpen kwamen ver omlaag in de rivierdalen.

64:4.10

550.000 jaar geleden dreef het oprukkende ijs mensen en dieren opnieuw naar het zuiden. Maar ditmaal was er volop ruimte voor de mens in de brede strook land die zich naar het noordoosten tot in Azië uitstrekte en tussen de ijsvlakte en de toen zeer omvangrijke uitloper van de Middellandse Zee, de Zwarte Zee, was gelegen.

64:4.11

Gedurende de vierde en de vijfde ijstijd verspreidde de primitieve cultuur van de rassen der Neanderthalers zich verder. Er vond echter zo weinig vooruitgang plaats, dat het werkelijk leek alsof de poging om op Urantia een nieuw, gemodificeerd type intelligent leven tot stand te brengen, op het punt stond te mislukken. Bijna een kwart miljoen jaar lang leefden deze primitieve volken maar wat voort, jagend en vechtend, met tussenpozen vooruitgang makend in bepaalde opzichten, maar over het algemeen gestaag achteruitgaand in vergelijking met hun superieure Andonische voorzaten.

64:4.12

Tijdens deze geestelijk donkere eeuwen daalde de cultuur van het bijgelovige mensdom tot het laagste niveau. De Neanderthalers kenden werkelijk geen religie, behalve een beschamende bijgelovigheid. Zij waren doodsbang voor wolken, vooral voor mist en nevel. Geleidelijk ontwikkelde zich een primitieve godsdienst van vrees voor de krachten der natuur, terwijl de verering van dieren verminderde doordat deze mensen zich minder bezorgd behoefden te maken over hun voedsel door hun verbeterde gereedschappen en de overvloed aan wild; de seksuele beloningen voor de jacht droegen er sterk toe bij dat de vaardigheid in het jagen verbeterde. Deze nieuwe, op vrees gebaseerde godsdienst leidde tot pogingen om de onzichtbare krachten achter de elementen der natuur gunstig te stemmen, en culmineerde later in het offeren van mensen om deze onzichtbare en onbekende natuurkrachten tevreden te stemmen. En deze verschrikkelijke gewoonte om mensen te offeren is bij de meer achtergebleven volken van Urantia tot in de twintigste eeuw blijven bestaan.

64:4.13

Deze vroege Neanderthalers konden eigenlijk geen zonaanbidders worden genoemd. Zij leefden veeleer in vrees voor de duisternis: zij koesterden een dodelijke angst voor het vallen van de avond. Zolang de maan nog een beetje scheen, ging het nog, maar als de maan niet scheen, raakten ze in paniek en begonnen zij hun beste mannen en vrouwen te offeren, om de maan ertoe te brengen weer te gaan schijnen. Al vroeg hadden zij geleerd dat de zon regelmatig terugkeerde, maar zij meenden dat de maan alleen terugkwam omdat zij hun stamgenoten offerden. Naarmate het ras vooruitging, veranderden het oogmerk en het doel van het offer geleidelijk, maar het brengen van mensenoffers als onderdeel van godsdienstige plechtigheden heeft lang standgehouden.


◄ 64:3
 
64:5 ►