◄ 62:3
Verhandeling 62
62:5 ►

De dageraad-rassen van de vroege mens

4. De primaten

62:4.1

Om terug te gaan naar de geboorte van de superieure tweeling, een mannetje en een vrouwtje, bij de twee meest vooraanstaande leden van de stam der midden-zoogdieren: deze dierlijke babies waren van een uitzonderlijke orde. Ze hadden nog minder haar op hun lichaam dan hun ouders en toen ze nog maar heel jong waren wilden ze al met alle geweld rechtop lopen. Hun voorouders hadden altijd geleerd om op hun achterpoten te lopen, maar deze Primatentweeling stond van het begin af aan rechtop. Ze bereikten een hoogte van meer dan anderhalve meter, en vergeleken met hun stamgenoten kregen ze grotere hoofden. Al vroeg leerden ze met elkaar te communiceren door tekens en geluiden, maar het lukte hun niet om deze nieuwe symbolen begrijpelijk te maken aan hun stam.

62:4.2

Toen ze ongeveer veertien jaar oud waren, ontvluchtten zij de stam. Ze trokken naar het westen om een gezin te stichten, en zo de nieuwe soort der Primaten tot stand te brengen. Deze nieuwe schepsels worden zeer terecht Primaten genoemd, want ze waren de rechtstreekse en onmiddellijke dierlijke voorouders van de menselijke familie.

62:4.3

Zo gebeurde het dat de Primaten bezit namen van een streek aan de westkust van het Mesopotamisch schiereiland zoals dit destijds uitstak in de zuidelijke zee, terwijl de minder intelligente, nauw met hen verwante stammen rond de punt van het schiereiland leefden en langs de oostelijke kustlijn.

62:4.4

De Primaten waren meer mens en minder dier dan hun voorgangers, de midden-zoogdieren. De proporties van het skelet van deze nieuwe soort leken sterk op die van de primitieve menselijke rassen. Het menselijke type hand en voet was volledig tot ontwikkeling gekomen, en deze schepselen konden even goed lopen en zelfs rennen als al hun menselijke nakomelingen in latere tijden. Ze gaven het leven in de bomen grotendeels op, hoewel ze zich als veiligheidsmaatregel ’s nachts in de boomtoppen bleven terugtrekken, want net als hun voorouders vroeger, waren ze zeer angstig van aard. Het toegenomen gebruik van hun handen was een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van hun aangeboren hersenvermogen, maar ze hadden nog geen bewustzijn dat werkelijk menselijk kon worden genoemd.

62:4.5

Hoewel de Primaten wat betreft hun emotionele natuur weinig van hun voorouders verschilden, vertoonden ze in al hun natuurlijke neigingen meer menselijke trekken. Het waren inderdaad prachtige, superieure dieren, die op ongeveer tienjarige leeftijd volwassen waren en een natuurlijke levensduur hadden van ongeveer veertig jaar. Dat wil zeggen, ze zouden zo lang hebben kunnen leven als ze een natuurlijke dood stierven, maar in die vroege dagen stierven maar zeer weinig dieren ooit een natuurlijke dood. De strijd om het bestaan was, alles bij elkaar genomen, te hevig.

62:4.6

En toen, na een ontwikkeling gedurende bijna negenhonderd generaties, die vanaf het ontstaan van de dageraad-zoogdieren ongeveer eenentwintig duizend jaar besloeg, brachten de Primaten plotseling twee opmerkelijke schepsels voort, de eerste echte menselijke wezens.

62:4.7

Zo ontstonden uit de dageraad-zoogdieren, die afstamden van de Noord-Amerikaanse lemuursoort, de midden-zoogdieren, en deze midden-zoogdieren brachten op hun beurt de superieure Primaten voort die de onmiddellijke voorouders werden van het primitieve menselijke ras. De stammen der Primaten waren de laatste vitale schakel in de evolutie van de mens, maar nog geen vijfduizend jaar later was er geen enkel exemplaar van deze buitengewone stammen meer over.


◄ 62:3
 
62:5 ►