◄ 2:3
Verhandeling 2
2:5 ►

De natuur van God

4. De goddelijke barmhartigheid

2:4.1

Barmhartigheid is eenvoudig gerechtigheid getemperd door de wijsheid die voortkomt uit het volmaakte kennen van, en het volledig rekening houden met, de natuurlijke zwakheden van de eindige schepselen en van de belemmeringen die hun omgeving met zich meebrengt. ‘Onze God is barmhartig en genadig, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid.’ Daarom ‘zal een ieder die de naam des Heren aanroept behouden worden,’ ‘want hij vergeeft overvloedig.’ ‘De barmhartigheid des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid;’ ja, ‘zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid.’ ‘Ik ben de Heer die goedertierenheid, recht en gerechtigheid doet op aarde, want daarin schep ik behagen.’ ‘Niet van harte breng ik de mensenkinderen in verdrukking en bedroef ik hen,’ want ik ben ‘de Vader van barmhartigheden en de God aller vertroosting.’

2:4.2

Gods wezen is mild, hij is van nature mededogend en altijd barmhartig. Het is dan ook nimmer nodig ook maar enige invloed uit te oefenen op de Vader teneinde zijn goedertierenheid tevoorschijn te roepen. De nood van het schepsel is op zichzelf reeds voldoende om de volle stroom van de tedere barmhartigheid van de Vader en zijn reddingbrengende genade te garanderen. Omdat God alles weet omtrent zijn kinderen, is het voor hem gemakkelijk vergiffenis te schenken. Hoe beter de mens zijn naaste begrijpt, des te gemakkelijker valt het hem zijn naaste te vergeven, zelfs lief te hebben.

2:4.3

Alleen het onderscheidingsvermogen van oneindige wijsheid stelt een rechtvaardige God in staat om in iedere gegeven universum-situatie tegelijkertijd gerechtigheid en barmhartigheid toe te passen. De hemelse Vader wordt nooit verscheurd door tegenstrijdige gevoelens jegens zijn kinderen in het universum: God is nooit onderhevig aan tegenstrijdigheden in zijn gedrag. Gods vrije wil wordt feilloos door zijn alwetendheid geleid bij de keuze van die universum-gedragslijn die volmaakt, gelijktijdig en gelijkelijk voldoet aan de eisen van al zijn goddelijke eigenschappen en de oneindige kwaliteiten van zijn eeuwige natuur.

2:4.4

Barmhartigheid is de natuurlijke, onvermijdelijke vrucht van goedheid en liefde. De goede natuur van een liefhebbende Vader zou onmogelijk het wijze hulpbetoon van barmhartigheid kunnen onthouden aan enig lid van enige groep van zijn universum-kinderen. Eeuwige gerechtigheid en goddelijke barmhartigheid tezamen vormen wat in de menselijke ervaring billijkheid wordt genoemd.

2:4.5

De goddelijke barmhartigheid is een toepassing van billijkheid om de universum-niveaus van volmaaktheid en onvolmaaktheid te harmoniseren. Barmhartigheid is de gerechtigheid van het Allerhoogst Bewind, aangepast aan iedere situatie in het evoluerende eindige, de rechtvaardigheid der eeuwigheid gemodificeerd om tegemoet te komen aan de hoogste belangen en het universum-welzijn van de kinderen uit de tijd. Barmhartigheid is niet in strijd met gerechtigheid, maar veeleer een begrijpend interpreteren van de eisen der hoogste gerechtigheid, zoals deze in billijkheid wordt toegepast ten aanzien van de ondergeschikte geestelijke wezens en de materiële schepselen van de universa in evolutie. Barmhartigheid is de gerechtigheid van de Paradijs-Triniteit, wijs en liefdevol betoond aan de menigvuldige denkende wezens in de scheppingen in tijd en ruimte, zoals geformuleerd door de goddelijke wijsheid en bepaald door het alwetende bewustzijn en de soevereine vrije wil van de Universele Vader en alle Scheppers die met hem meewerken.


◄ 2:3
 
2:5 ►