◄ 2:0
Verhandeling 2
2:2 ►

De natuur van God

1. De oneindigheid van God

2:1.1

‘Doch de Oneindige kunnen wij niet vinden. De goddelijke voetstappen zijn niet gekend.’ ‘Zijn begrijpen is oneindig en zijn grootheid is ondoorgrondelijk.’ Het verblindende licht van de tegenwoordigheid van de Vader is van dien aard, dat hij voor zijn nederige schepselen schijnt te ‘wonen in de diepste duisternis.’ Niet alleen zijn zijn gedachten en plannen onnaspeurlijk, maar ook ‘doet hij grote en wonderbaarlijke dingen zonder tal.’ ‘God is groot; wij begrijpen hem niet en ook kan het getal zijner jaren niet gevonden worden.’ ‘Zou God inderdaad op aarde wonen? Zie, de hemel (het universum) en de hemel der hemelen (het universum van universa) kunnen hem niet bevatten.’ ‘Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!’

2:1.2

‘Er is slechts één God, de oneindige Vader, die ook een trouwe Schepper is.’ ‘De goddelijke Schepper is ook de Universele Beschikker, de oorsprong en bestemming der zielen. Hij is de Allerhoogste Ziel, het Primaire Bewustzijn, en de Onbeperkte Geest der ganse schepping.’ ‘De grote Albeheerser maakt geen vergissingen. Hij is luisterrijk in majesteit en heerlijkheid.’ ‘De Schepper-God is geheel vrij van vrees en vijandigheid. Hij is onsterfelijk, eeuwig, uit en in zichzelf bestaand, goddelijk en vrijgevig.’ ‘Hoe zuiver en schoon, hoe diep en onpeilbaar is de verheven Vader uit wie alle dingen zijn.’ ‘De voortreffelijkheid van de Oneindige komt het duidelijkst daarin tot uiting, dat hij zichzelf schenkt aan de mensen. Hij is het begin en het einde, de Vader van elke goede, volmaakte bedoeling.’ ‘Bij en met God zijn alle dingen mogelijk; de eeuwige Schepper is de oorzaak der oorzaken.’

2:1.3

Ondanks de oneindigheid van de overweldigende manifestaties van de eeuwige, universele persoonlijkheid van de Vader, is hij zich onvoorwaardelijk bewust van zowel zijn oneindigheid als zijn eeuwigheid; evenzo kent hij ten volle zijn volmaaktheid en macht. Naast de goddelijke personen die zijn gelijken zijn, is hij het enige wezen in het universum dat zichzelf volmaakt, juist, en volledig in zijn waarde kent en ervaart.

2:1.4

De Vader komt constant en feilloos tegemoet aan het gedifferentieerde beroep dat op hem wordt gedaan, naargelang dit van tijd tot tijd in de verschillende sectoren van zijn meester-universum verandert. De grote God kent en begrijpt zichzelf: hij is zich oneindig bewust van al zijn primaire eigenschappen van volmaaktheid. God is niet een kosmische toevalligheid en evenmin experimenteert hij met het universum. De Soevereinen van de Universa kunnen zich weliswaar met gedurfde ondernemingen bezighouden, de Constellatie-Vaders kunnen experimenteren, de hoofden van stelsels kunnen oefenen, maar de Universele Vader ziet het einde vanaf het begin, en zijn goddelijk plan en eeuwig voornemen omvatten en bevatten daadwerkelijk alle experimenten en alle avontuurlijke ondernemingen van al zijn ondergeschikten in alle werelden, stelsels en constellaties, in ieder universum in zijn enorme domeinen.

2:1.5

Geen ding is nieuw voor God en geen kosmische gebeurtenis komt ooit als een verrassing: hij bewoont de cirkelgang der eeuwigheid. Hij kent noch begin, noch einde der dagen. Voor God bestaat geen verleden, heden, of toekomst; alle tijd is op ieder gegeven ogenblik tegenwoordig. Hij is de grote en enige IK BEN.

2:1.6

De Universele Vader is absoluut en onvoorwaardelijk oneindig in al zijn eigenschappen; dit feit op zichzelf en in zichzelf sluit hem dan ook automatisch af voor alle rechtstreekse persoonlijke communicatie met eindige, materiële wezens en andere nederige, geschapen denkende wezens.

2:1.7

Dit alles nu noopt tot die regelingen ten behoeve van het contact en de communicatie met zijn menigvuldige schepselen, die in de eerste plaats zijn ingesteld in de persoonlijkheden van de Paradijs-Zonen van God, welke, hoewel volmaakt in goddelijkheid, ook dikwijls deelhebben aan de natuur van het vlees en bloed van de planetaire geslachten en één van u en één met u worden; zo wordt God als het ware mens, zoals ook plaatsvond in de schenking van Michael, die nu eens de Zoon van God, dan weer de Zoon des Mensen werd genoemd. En in de tweede plaats zijn er de persoonlijkheden van de Oneindige Geest, de verschillende orden der scharen serafijnen en andere hemelse denkende wezens, die de materiële wezens van nederige afkomst benaderen en hen op zovele manieren van dienst zijn en helpen. En in de derde plaats zijn er de onpersoonlijke Geheimnisvolle Mentoren, de Gedachtenrichters, het daadwerkelijk ge schenk van de grote God zelf, zij die, zonder aankondiging en zonder uitleg, worden uitgezonden om in wezens zoals de mensen op Urantia te gaan wonen. In eindeloze overvloed dalen zij af van de hoogten der heerlijkheid om het nederige bewustzijn te sieren en te bewonen van die stervelingen die de capaciteit hebben om zich van God bewust te zijn, of daartoe potentieel in staat zijn.

2:1.8

Op deze en nog vele andere wijzen, wijzen die u onbekend zijn en het eindige bevattingsvermogen ten enenmale te boven gaan, brengt de Paradijs-Vader zijn oneindigheid liefdevol en bereidwillig op lagere niveaus, en modificeert, verzacht en tempert hij deze ook nog anderszins, teneinde het eindige bewustzijn van zijn schepsel-kinderen nader te kunnen komen. Zo wordt de oneindige Vader door een reeks persoonlijkheidsschenkingen die in afnemende mate absoluut zijn, in staat gesteld nauw contact te onderhouden met de veelsoortige denkende wezens van de vele gebieden in zijn wijdverbreide universum.

2:1.9

Dit alles heeft hij gedaan, doet hij nu, en zal hij altijd blijven doen, zonder dat dit de minste afbreuk doet aan het feit en de werkelijkheid van zijn oneindigheid, eeuwigheid en primaat. Deze zaken zijn absoluut waar, ondanks het feit dat zij moeilijk te bevatten zijn en in raadselen zijn gehuld, en door schepselen zoals op Urantia leven onmogelijk geheel kunnen worden verstaan.

2:1.10

Omdat de Eerste Vader oneindig is in zijn plannen en eeuwig in zijn doeleinden, is het voor ieder eindig wezen inherent onmogelijk om deze goddelijke plannen en doeleinden ooit in hun volheid te vatten of te begrijpen. De sterveling kan slechts nu en dan, slechts hier en daar, een glimp opvangen van de bedoelingen van de Vader, zoals deze worden geopenbaard in verband met de uitwerking van het plan voor de opklimming van schepselen op de opeenvolgende niveaus van voortgang door het universum. Ofschoon de mens de draagwijdte van oneindigheid niet kan bevatten, begrijpt de oneindige Vader zeer zeker ten volle alle eindigheid van al zijn kinderen in alle universa, en omhelst hij deze vol liefde.

2:1.11

Goddelijkheid en eeuwigheid heeft de Vader gemeen met grote aantallen hogere Paradijs-wezens, maar wij betwijfelen of hij zijn oneindigheid en zijn daaruit voortvloeiende universele primaat volledig deelt met enig ander wezen dan zijn deelgenoten in de Paradijs-Triniteit, die zijn gelijken zijn. Oneindigheid van persoonlijkheid moet noodzakelijkerwijs alle eindigheid van persoonlijkheid omvatten; vandaar de waarheid—de letterlijke waarheid—van het onderricht dat zegt: ‘In Hem leven wij, bewegen wij, en zijn wij.’ Het fragment van de zuivere Godheid van de Universele Vader dat in de sterveling woont, is een deel van de oneindigheid van de Eerste Grote Bron en Centrum, de Vader der Vaderen.


◄ 2:0
 
2:2 ►