◄ Verhandeling 195
 
  Deel 4 ▲
Verhandeling 196

Het geloof van Jezus

Jezus—de mens  •  De religie van Jezus  •  De allerhoogste macht der religie

JEZUS had een subliem en innig geloof in God. Hij ondervond de gewone voor- en tegenspoed van het sterfelijke bestaan, maar hij twijfelde nooit in religieuze zin aan de zekerheid van Gods hoede en leiding. Zijn geloof was het resultaat van het inzicht dat was ontstaan door de activiteit van de goddelijke tegenwoordigheid, zijn inwonende Richter. Zijn geloof was noch traditioneel, noch louter verstandelijk: het was geheel persoonlijk en zuiver geestelijk.

196:0.2

De mens Jezus zag God als heilig, rechtvaardig en groot, en ook als waar, schoon en goed. Al deze attributen van goddelijkheid bracht hij in zijn bewustzijn samen als de ‘wil van de Vader in de hemel.’ De God van Jezus was op hetzelfde moment ‘de Heilige Israels’ en ‘de levende, liefhebbende Vader in de hemel.’ De voorstelling van God als een Vader stamde niet van Jezus zelf, maar hij verheerlijkte en verhief deze idee tot een sublieme ervaring doordat hij een nieuwe openbaring van God tot stand bracht en doordat hij verkondigde dat ieder sterfelijk schepsel een kind is van deze Vader van liefde, een zoon is van God.

196:0.3

Jezus klampte zich niet vast aan zijn geloof in God, zoals een worstelende ziel die in oorlog is met het universum en in een gevecht op leven en dood is gewikkeld met een vijandige, zondige wereld; hij zocht niet zijn toevlucht tot geloof als louter vertroosting in moeilijke omstandigheden of als steun wanneer de wanhoop dreigde; geloof was voor hem niet slechts een illusoire compensatie voor de onaangename realiteiten en het leed in het leven. Juist tegenover alle natuurlijke moeilijkheden en de wereldlijke tegenstrijdigheden van het sterfelijke bestaan, ervoer hij de kalmte van een allerhoogst, onaanvechtbaar vertrouwen in God en voelde hij de geweldige ontroering dat hij, door geloof, in de onmiddellijke tegenwoordigheid van de hemelse Vader leefde. En dit zegevierend geloof was een levende ervaring die hij daadwerkelijk geestelijk had verworven. De grote bijdrage van Jezus aan de waarden van de menselijke ervaring, was niet dat hij zoveel nieuwe ideeën over de Vader in de hemel heeft geopenbaard, maar veeleer dat hij zo schitterend en menselijk een nieuw en hoger soort levend geloof in God aanschouwelijk heeft gemaakt. Op geen van de werelden van dit universum is God in het leven van één sterveling ooit zulk een levende realiteit geworden, als in de menselijke ervaring van Jezus van Nazaret.

196:0.4

In het leven van de Meester op Urantia ontdekt deze wereld, en alle andere werelden van de plaatselijke schepping, een nieuwe, hogere soort religie, religie gebaseerd op persoonlijke geestelijke betrekkingen met de Universele Vader, en geheel bekrachtigd door het allerhoogste gezag van echte persoonlijke ervaring. Dit levende geloof van Jezus was meer dan een soort reflectie en het was geen mystieke meditatie.

196:0.5

De theologie moge dan het geloof vastleggen, formuleren, definiëren en dogmatiseren, maar in het menselijk leven van Jezus was geloof persoonlijk, levend, oorspronkelijk, spontaan en zuiver geestelijk. Dit geloof was geen eerbied voor traditie, noch een louter intellectuele overtuiging waaraan hij als een heilig credo vasthield, maar veeleer een sublieme ervaring en een diepe overtuiging die hem veilig vasthield. Zijn geloof was zo werkelijk en alomvattend, dat het alle geestelijke twijfel definitief wegvaagde en ieder tegenstrijdig verlangen afdoend wegnam. Niets kon hem losrukken van de geestelijke ankergrond van dit vurige, verheven en onversaagde geloof. Zelfs oog in oog met een ogenschijnlijke nederlaag, of worstelend met teleurstelling en dreigende wanhoop, stond hij kalm in de goddelijke tegenwoordigheid, vrij van vrees en zich volkomen bewust van zijn geestelijke onoverwinnelijkheid. Jezus genoot de krachtgevende zekerheid van het bezit van een onwrikbaar geloof, en in iedere moeilijke situatie in zijn leven legde hij steevast een onvoorwaarlijke loyaliteit aan de dag aan de wil van de Vader. En dit prachtige geloof bleef onverschrokken, zelfs onder de wrede, verpletterende dreiging van een smadelijke dood.

196:0.6

Bij een religieus genie leidt een sterk geestelijk geloof zeer dikwijls rechtstreeks tot rampzalig fanatisme, tot een vergroting van het religieuze ego, maar dit was niet het geval bij Jezus. Hij werd in zijn praktische leven niet ongunstig beïnvloed door zijn buitengewone geloof en het geest-niveau dat hij bereikte, omdat deze geestelijke vervoering een geheel onbewuste, spontane zielsuitdrukking was van zijn persoonlijke ervaring met God.

196:0.7

Het alles absorberende, ontembare geestelijke geloof van Jezus werd nooit fanatiek, want het deed geen enkele poging om op de loop te gaan met zijn evenwichtige verstandelijke inschatting van de proportionele waarden van praktische en alledaagse levensomstandigheden van sociale, economische en morele aard. De Zoon des Mensen was een prachtig verenigde menselijke persoonlijkheid; hij was een goddelijk wezen met volmaakte gaven; hij was ook schitterend gecoördineerd als een gecombineerd menselijk en goddelijk wezen dat op aarde als een enkelvoudige persoonlijkheid functioneerde. Het geloof van zijn ziel coördineerde de Meester steeds met de wijsheidsevaluaties van zijn rijpe ervaring. Zijn persoonlijke geloof, geestelijke hoop en morele toewijding werden, in een weergaloze religieuze eenheid van harmonieuze samenwerking steeds gecorreleerd met het heldere besef van de realiteit en heiligheid van alle menselijke loyaliteiten—persoonlijke eer, liefde voor de familie, religieuze plicht, sociale verplichtingen en economische noodzakelijkheid.

196:0.8

Het geloof van Jezus stelde hem alle geest-waarden voor ogen als vindbaar in het koninkrijk Gods; daarom zei hij: ‘Zoek eerst het koninkrijk des hemels.’ Jezus zag in de gevorderde, ideale gemeenschap van het koninkrijk de voltooiing en vervulling van de ‘wil van God.’ De diepste kern van het gebed dat hij zijn discipelen leerde, was: ‘Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede.’ En toen hij het koninkrijk aldus had begrepen als bestaande uit de wil van God, wijdde hij zich aan de zaak van de verwezenlijking van dit koninkrijk met verbazingwekkende zelfvergetelheid en grenzeloos enthousiasme. Maar zijn intense missie en zijn buitengewone leven heeft nooit de furie van de fanaticus of de oppervlakkige luchtigheid van de religieuze egotist vertoond.

196:0.9

Het gehele leven van de Meester werd consequent bepaald door dit levende geloof, deze sublieme religieuze ervaring. Deze geestelijke instelling beheerste geheel zijn denken en voelen, zijn geloven en bidden, zijn onderricht en prediking. Dit persoonlijke geloof van een zoon in de zekerheid en veiligheid van de leiding en bescherming van de hemelse Vader, schonk zijn unieke leven een diepe geestelijke realiteit. En toch, ondanks dit zeer diepe besef van nauwe verwantschap met het goddelijke, antwoordde deze Galileeër, Gods Galileeër, toen hij werd aangesproken als Goede Leraar, ogenblikkelijk: ‘Waarom noemt ge mij goed?’ Wanneer wij oog in oog staan met zulk een schitterende zelfvergetelheid, beginnen wij te begrijpen dat de Universele Vader bevond dat het mogelijk was om zichzelf volledig aan hem te manifesteren, en zich door hem te openbaren aan de stervelingen van deze gebieden.

196:0.10

Als een mens uit dit gebied, bracht Jezus aan God de grootste van alle offeranden: de heiliging en toewijding van zijn eigen wil aan de majesteitelijke dienstbaarheid van het doen van de goddelijke wil. Jezus vertolkte religie aldoor consequent in termen van de wil van de Vader. Wanneer ge de levensloop van de Meester bestudeert, met betrekking tot het gebed of enig ander aspect van het religieuze leven, zoekt dan niet zozeer naar wat hij onderrichtte, als naar wat hij deed. Jezus bad nooit als een godsdienstige plicht. Voor hem was het gebed een oprechte uiting van zijn geestelijke instelling, een uitspreken van de trouw van zijn ziel, een verklaren van zijn persoonlijke toewijding, een uiting van dankbaarheid, een vermijden van emotionele spanning, een voorkomen van conflicten, een verheffing van het verstandelijk inzicht, een adeling van verlangen, een rechtvaardiging van morele beslissingen, een verrijking van het denken, een versterking van de hogere neigingen, een heiliging van impulsen, een verheldering van zijn gezichtspunt, een uitspreken van zijn geloof, een transcendente overgave van zijn wil, een sublieme bevestiging van zijn vertrouwen, een openbaring van moed, de verkondiging van ontdekkingen, een belijden van zijn allerhoogste toewijding, de bevestiging van zijn toeheiliging, een methode om moeilijkheden te regelen, en de machtige mobilisatie van de gecombineerde krachten van de ziel om alle menselijke neigingen tot zelfzucht, kwaad en zonde te weerstaan. Zulk een leven van biddende toeheiliging aan het doen van de wil van zijn Vader leidde hij, en hij beëindigde zijn leven triomfantelijk met juist zo’n gebed. Het geheim van zijn ongeëvenaarde religieuze leven was deze bewustheid van de tegenwoordigheid Gods; en hij bereikte deze door intelligent gebed en oprechte godsverering—een ononderbroken gemeenschap met God—en niet door ingevingen, stemmen, visioenen, of buitengewone religieuze praktijken.

196:0.11

In het aardse leven van Jezus was religie een levende ervaring, een rechtstreeks, persoonlijk overgaan van geestelijke eerbied naar praktische rechtvaardigheid. Het geloof van Jezus droeg de transcendente vruchten van de goddelijke geest. Zijn geloofsvertrouwen was niet onvolwassen en lichtgelovig als dat van een kind, maar in vele opzichten leek het toch op het argeloze vertrouwen van het kinderlijke bewustzijn. Jezus vertrouwde God ongeveer zoals een kind zijn ouders vertrouwt. Hij had een diep vertrouwen in het universum—net zo’n vertrouwen als een kind heeft in de ouderlijke omgeving. Jezus’ oprechte geloof in de fundamentele goedheid van het universum leek heel sterk op het vertrouwen van een kind in de veiligheid van zijn aardse omgeving. Hij verliet zich op de Vader in de hemel zoals een kind leunt op zijn aardse ouder, en zijn vurige geloof betwijfelde de zekerheid van de alzorg van de hemelse Vader geen ogenblik. Hij raakte niet ernstig verontrust door vrees, twijfel en scepticisme. De vrije, oorspronkelijke uitdrukkingskracht van zijn leven werd niet geremd door ongeloof. Bij hem ging de vastberaden, intelligente moed van een volwassen man hand in hand met het oprechte, vertrouwende optimisme van een gelovig kind. Zijn geloof groeide tot zulke hoogten van vertrouwen, dat het van alle vrees was ontdaan.

196:0.12

Het geloof van Jezus bereikte de zuiverheid van het vertrouwen van een kind. Zijn geloof was zo absoluut en zonder twijfel, dat het reageerde op de bekoring van het contact met medemensen en op de wonderen van het universum. Zijn gevoel van vertrouwen op het goddelijke was zo sterk en zeker, dat het hem de vreugde en verzekerdheid gaf van absolute persoonlijke veiligheid. Er was geen aarzelend doen alsof in zijn religieuze beleving. In dit reusachtige intellect van de volwassen man was het geloofsvertrouwen van het kind de allerhoogste autoriteit in alle zaken die verband hielden met het religieuze besef. Het is niet verwonderlijk dat hij eens zei: ‘Indien ge niet wordt als een klein kind, zult ge het koninkrijk niet binnengaan.’ Niettegenstaande het feit dat het geloof van Jezus kinderlijk was, was het in geen enkele zin kinderachtig.

196:0.13

Jezus eist niet van zijn discipelen dat zij in hem geloven, maar veeleer dat zij met hem geloven, geloven in de realiteit van Gods liefde en in vol vertrouwen de veiligheid van de zekerheid van hun zoonschap bij de hemelse Vader aanvaarden. De Meester wenst dat al zijn volgelingen zijn transcendente geloof geheel zullen delen. Op zeer roerende wijze daagde Jezus zijn volgelingen uit om niet alleen te geloven wat hij geloofde, maar ook zoals hij geloofde. Dit is de volle betekenis van de enige allerhoogste eis die hij heeft gesteld: ‘Volg mij.’

196:0.14

Jezus’ aardse leven was gewijd aan één groot voornemen—het doen van de wil van de Vader, religieus en door geloof zijn menselijke leven leiden. Het geloof van Jezus was vol vertrouwen, zoals dat van een kind, maar het was geheel vrij van aanmatiging. Hij nam doortastende, mannelijke beslissingen, hij zag veelvoudige teleurstellingen moedig onder ogen, buitengewone moeilijkheden overwon hij resoluut, en hij trad de strenge eisen die de plicht hem stelde, onverschrokken tegemoet. Het vereiste een sterke wil en een nooit aflatend vertrouwen om te geloven wat Jezus geloofde, en zoals hij geloofde.


 
 
196:1 ►
Het Urantia Boek