◄ 195:1
Verhandeling 195
195:3 ►

Na Pinksteren

2. De Romeinse invloed

195:2.1

De Romeinen namen de Griekse cultuur in haar geheel over, en stelden het regeren door een vertegenwoordigend lichaam in de plaats van het werpen van het lot. En het duurde niet lang of deze verandering werkte ten gunste van het Christendom, in de zin dat Rome in de gehele Westerse wereld een nieuwe verdraagzaamheid introduceerde ten opzichte van vreemde talen, volkeren, en zelfs religies.

195:2.2

Veel van de vroege vervolging der Christenen in Rome was uitsluitend te wijten aan hun minder gelukkig gebruik van de term ‘koninkrijk’ in hun prediking. De Romeinen waren verdraagzaam ten opzichte van alle religies, maar raakten zeer gebelgd door al wat naar politieke rivaliteit riekte. En toen deze vroege vervolgingen, die op zo grote schaal op misverstand berustten, waren uitgewoed, lag het terrein voor religieuze propaganda wijd open. De Romein was geïnteresseerd in politiek bestuur: hij had weinig op met kunst en religie, maar hij was wel ongewoon verdraagzaam jegens beide.

195:2.3

Het Oosterse recht was streng en willekeurig het Griekse soepel en kunstzinnig; het Romeinse recht was waardig en boezemde ontzag in. De Romeinse opvoeding kweekte een ongekende, onwankelbare loyaliteit. De vroege Romeinen waren verknocht aan de staat, die zij uitzonderlijk vereerden. Ze waren eerlijk, ijverig, en hun idealen toegewijd, maar hadden geen religie die deze naam waardig was. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hun Griekse leraren hen konden overreden om het Christendom van Paulus te aanvaarden.

195:2.4

Deze Romeinen waren een groots volk. Zij konden het Westen beheersen omdat zij zichzelf beheersten. Een dergelijke ongeëvenaarde eerlijkheid, toewijding, en stoere zelfbeheersing vormde een ideale bodem voor de aanvaarding en de groei van het Christendom.

195:2.5

Het viel deze Graeco-Romeinen niet moeilijk om geestelijk even gehecht te raken aan een institutionele kerk, als zij in politieke zin de staat waren toegewijd. De Romeinen bestreden de kerk slechts dàn wanneer zij vreesden dat zij een concurrent van de staat werd. Rome, met weinig of geen nationale filosofie of eigen cultuur, nam de Griekse cultuur als haar eigen cultuur over en nam Christus onvervaard aan als haar ethische levensbeschouwing. Het Christendom werd de ethische cultuur van Rome, maar niet echt haar religie, in de zin van de individuele ervaring in geestelijke groei van degenen die de nieuwe religie op zo grote schaal aanvaardden. Maar vele individuele gelovigen drongen toch door tot onder het oppervlak van deze staatsgodsdienst, en vonden daar ter spijziging van hun ziel de echte waarden, de verborgen zin en betekenissen, die de latente waarheden van het gehelleniseerde en gepaganiseerde Christendom bevatten.

195:2.6

De Stoïcijnen en hun krachtige beroep op ‘de natuur en het geweten’ hadden heel Rome nog des te beter voorbereid om Christus te aanvaarden, althans in de verstandelijke zin. De Romein was van nature en door zijn opleiding een jurist: hij vereerde zelfs de wetten der natuur. En nu onderkende hij door het Christendom in de wetten der natuur de wetten van God. Een volk dat een Cicero en een Vergilius kon voortbrengen, was rijp voor het gehelleniseerde Christendom van Paulus.

195:2.7

En dus dwongen deze geromaniseerde Grieken zowel de Joden als de Christenen om hun religie tot een filosofie te maken, om haar ideeën te coördineren en haar idealen te systematiseren, om religieuze gebruiken aan te passen aan de bestaande stroming in het leven. Dit alles werd enorm bevorderd door de vertaling van de Hebreeuwse schrift in het Grieks en door de latere optekening van het Nieuwe Testament in de Griekse taal.

195:2.8

In tegenstelling tot de Joden en vele andere volken, hadden de Grieken reeds lang provisorisch geloofd in onsterfelijkheid, een soort overleving na de dood, en aangezien dit nu juist het hart was van het onderricht van Jezus, was het zeker dat het Christendom hen sterk zou aanspreken.

195:2.9

Een reeks Grieks-culturele en Romeins-staatkundige overwinningen had de landen om de Middellandse Zee geconsolideerd tot één wereldrijk, met één taal en één cultuur, en had de Westerse wereld gereedgemaakt voor één God. Het Judaïsme verschafte haar deze God, maar als godsdienst was het Judaïsme niet aanvaardbaar voor deze geromaniseerde Grieken. Philo hielp sommigen van hen wel hun bezwaren enigszins weg te nemen, maar het Christendom onthulde hun een nog betere opvatting van één God, en deze opvatting omhelsden zij zonder aarzeling.


◄ 195:1
 
195:3 ►