◄ 192:1
Verhandeling 192
192:3 ►

Verschijningen in Galilea

2. De apostelen praten twee aan twee met Jezus

192:2.1

Toen ze klaar waren met het ontbijt, wenkte Jezus Petrus en Johannes om met hem mee te komen voor een wandeling langs het strand, terwijl de anderen bij het vuur bleven zitten. Terwijl zij daar liepen, zei Jezus tot Johannes: ‘Johannes, heb je mij lief?’ En toen Johannes antwoordde: ‘Ja, Meester, met geheel mijn hart,’ zei de Meester: ‘Houd er dan mee op zo onverdraagzaam te zijn en leer de mensen lief te hebben zoals ik jullie heb liefgehad. Wijd je leven aan het leveren van het bewijs dat liefde de belangrijkste zaak ter wereld is. Het is Gods liefde die de mensen ertoe aanspoort om redding te zoeken. Uit liefde komt alle geestelijke goedheid voort, liefde is de essentie van het ware en schone.’

192:2.2

Jezus wendde zich daarna tot Petrus en vroeg: ‘Petrus, heb je mij lief?’ Petrus antwoordde: ‘Heer, ge weet dat ik u liefheb met geheel mijn ziel.’ Daarop zei Jezus: ‘Indien je mij liefhebt, Petrus, weid dan mijn lammeren. Verwaarloos de zorg voor de zwakken, de armen en de jonge mensen niet. Predik het evangelie zonder vrees of voorkeur; denk er steeds aan dat God geen aanzien des persoons kent. Dien je medemensen zoals ik jullie gediend heb; vergeef je medestervelingen zoals ik jou vergeven heb. Laat ervaring je de waarde van meditatie onderrichten, en de kracht van intelligente overdenking.’

192:2.3

Nadat ze een eindje verder gegaan waren, wendde de Meester zich opnieuw tot Petrus en vroeg: ‘Petrus, heb je mij werkelijk lief?’ Hierop zei Simon: ‘Ja Heer, ge weet dat ik u liefheb.’ En weer zei Jezus: ‘Zorg dan goed voor mijn schapen. Wees een goede, ware herder voor de kudde. Beschaam hun vertrouwen in jou niet. Laat je niet bij verrassing overmeesteren door de vijand. Wees te allen tijde op je hoede—waak en bid.’

192:2.4

Toen ze even verder gegaan waren, wendde Jezus zich tot Petrus en vroeg voor de derde maal: ‘Petrus, heb je me waarlijk lief?’ En Petrus, die een weinig bedroefd werd doordat de Meester hem niet scheen te vertrouwen, sprak vol gevoel: ‘Heer, gij weet alles, en daarom weet ge ook dat ik u werkelijk en waarachtig liefheb.’ Toen sprak Jezus: ‘Weid mijn schapen. Laat de kudde niet in de steek. Wees een voorbeeld en inspiratie voor al je medeherders. Heb de kudde lief zoals ik jullie heb liefgehad en wijd je aan hun welzijn zoals ik mijn leven aan jullie welzijn heb gewijd. En volg mij tot aan het einde toe.’

192:2.5

Petrus vatte deze laatste uitspraak letterlijk op—dat hij achter Jezus aan moest blijven lopen—en zich tot Jezus richtend, wees hij naar Johannes en vroeg: ‘Als ik u blijf volgen, wat moet deze man dan doen?’ Toen Jezus merkte dat Petrus zijn woorden verkeerd had begrepen, zei hij: ‘Petrus, bekommer je niet om wat je broeders moeten doen. Indien ik wil dat Johannes nog blijft wanneer jij weg bent, zelfs tot ik terugkom, wat gaat dat jou aan? Zorg jij er alleen voor dat je mij volgt.’

192:2.6

Deze opmerking raakte onder de broeders bekend en werd opgevat als een verklaring van Jezus dat Johannes niet zou sterven vóór de wederkomst van de Meester om, zoals velen dachten en hoopten, het koninkrijk te vestigen in macht en heerlijkheid. Deze interpretatie van de woorden van Jezus waren voor Simon Zelotes een belangrijke reden om het werk weer op te vatten en het te blijven verrichten.

192:2.7

Toen zij terugwaren bij de anderen, wandelde en sprak Jezus met Andreas en Jakobus. Toen ze een klein eindje gelopen hadden, zei Jezus tot Andreas: ‘Andreas, heb je vertrouwen in mij?’ En toen het voormalig hoofd der apostelen Jezus deze vraag hoorde stellen, stond hij stil en antwoordde: ‘Ja, Meester, zeer zeker heb ik vertrouwen in u, en ge weet dat.’ Hierop zei Jezus: ‘Andreas, als je vertrouwen in mij hebt, heb dan ook meer vertrouwen in je broeders—zelfs in Petrus. Eens heb ik jou de leiding van je broeders toevertrouwd. Nu moet jij anderen je vertrouwen schenken, wanneer ik jullie verlaat om naar de Vader te gaan. Wanneer je broeders zich naar heinde en verre gaan verspreiden vanwege de bittere vervolgingen, wees dan een zorgzame en wijze raadsman voor Jakobus, mijn broeder naar het vlees, wanneer hij zware lasten te dragen zal krijgen waarop zijn ervaring hem nog niet heeft voorbereid. En blijf dan vertrouwen, want ik zal je niet in de steek laten. Wanneer je klaar bent op aarde, zul je bij mij komen.’

192:2.8

Daarop richtte Jezus zich tot Jakobus en vroeg: ‘Jakobus, heb je vertrouwen in mij?’ En natuurlijk antwoordde Jakobus: ‘Ja, Meester, ik vertrouw u van ganser harte.’ Hierop zei Jezus: ‘Jakobus, als je meer op mij vertrouwt, zul je minder ongeduldig zijn met je broeders. Indien je vertrouwen in mij wilt hebben, zal dit je helpen om vriendelijk te zijn voor de broederschap der gelovigen. Leer om de gevolgen van je woorden en daden goed te overwegen. Onthoud dat het oogsten overeenkomstig het zaaien is. Bid om kalm van geest te mogen worden en oefen je in geduld. Deze deugden, samen met levend geloof, zullen je ondersteunen wanneer het uur komt dat je de beker van de zelfverloochening zult moeten drinken. Maar raak nooit ontzet: wanneer je klaar bent op aarde zul jij ook komen om bij mij te zijn.’

192:2.9

Vervolgens sprak Jezus met Tomas en Natanael. Tot Tomas zei hij: ‘Tomas, dien je mij?’ Tomas antwoordde: ‘Ja, Heer, ik dien u nu en altijd.’ Daarop zei Jezus: ‘Indien je mij wilt dienen, dien dan mijn broeders in het vlees zoals ik jullie gediend heb. En word dit goeddoen niet moede, maar volhard als iemand die door God gewijd is tot deze liefdedienst. Wanneer je je dienst op aarde met mij ten einde gebracht zult hebben, zul je met mij dienen in heerlijkheid. Tomas, je moet ophouden te twijfelen; je moet groeien in geloof en in de kennis van waarheid. Geloof in God als een kind, maar houd op zo kinderachtig te handelen. Heb moed; wees sterk in het geloof en machtig in het koninkrijk van God.’

192:2.10

Daarop zei de Meester tot Natanael: ‘Natanael, dien je mij?’ En de apostel antwoordde: ‘Ja, Meester, en met ongedeelde genegenheid.’ Toen zei Jezus: ‘Indien je mij dan van ganser harte dient, zorg er dan voor dat je je met onvermoeibare genegenheid wijdt aan het welzijn van mijn broeders op aarde. Laat je raadgevingen gepaard gaan met vriendschap en voeg liefde toe aan je filosofie. Dien je medemensen zoals ik jullie gediend heb. Wees trouw aan de mensen zoals ik over jullie gewaakt heb. Wees minder kritisch: verwacht minder van sommige mensen en verminder daardoor de mate waarin je teleurgesteld raakt. En wanneer het werk hier beneden klaar is, zul je bij mij dienen in den hoge.’

192:2.11

Hierna sprak de Meester met Matteüs en Filippus. Tot Filippus zei hij: ‘Filippus, gehoorzaam je mij?’ Filippus antwoordde,:’Ja, Heer, ik zal u gehoorzamen, ook al kost het mij mijn leven.’ Toen sprak Jezus: ‘Als je mij wilt gehoorzamen, trek dan naar de landen van de niet-Joden en verkondig daar dit evangelie. De profeten hebben je gezegd dat gehoorzamen beter is dan offeranden. Door geloof ben je een zoon in het koninkrijk geworden, een zoon die God kent. Er is maar één wet die gehoorzaamd moet worden—dat is het gebod om uit te gaan om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen. Wees niet langer bevreesd voor de mensen: wees niet bang om het goede nieuws van het eeuwige leven te verkondigen aan je medemensen die wegkwijnen in duisternis en hongeren naar het licht der waarheid. Filippus, je zult je niet langer bezighouden met geld en goederen. Je bent nu vrij om de blijde boodschap te prediken, net zoals je broeders. En ik zal voor je uit gaan en met je zijn tot aan het einde toe.’

192:2.12

Daarna sprak de Meester tot Matteüs en vroeg: ‘Heb je de moed mij te gehoorzamen?’ Matteüs antwoordde: ‘Ja, Heer, ik heb mij volledig gewijd aan het doen van uw wil.’ Toen sprak de Meester: ‘Matteüs, indien je mij gehoorzaam wilt zijn, ga dan heen en onderwijs alle volken dit evangelie van het koninkrijk. Je zult je broeders niet langer dienen met de materiële zaken van het leven; voortaan moet jij ook de goede boodschap verkondigen van het geestelijke heil. Wees voortaan alleen bedacht op het gehoorgeven aan je opdracht om dit evangelie van het koninkrijk van de Vader te verkondigen. Zoals ik de wil van de Vader op aarde heb gedaan, zo moet ook jij de goddelijke opdracht volbrengen. Houd in gedachten dat zowel de Joden als de niet-Joden je broeders zijn. Vrees niemand wanneer je de reddingbrengende waarheden van het evangelie van het koninkrijk des hemels verkondigt. En waar ik heen ga, zul jij binnenkort ook komen.’

192:2.13

Toen wandelde en sprak hij met de Alfeüs-tweeling, Jakobus en Judas, en zich tot hen beiden richtend, vroeg hij: ‘Jakobus en Judas, geloven jullie in mij?’ En toen beiden antwoordden: ‘Ja, Meester, wij geloven zeer zeker,’ zei hij: ‘Ik zal jullie spoedig verlaten. Jullie zien dat ik naar het vlees jullie reeds verlaten heb. Ik blijf in deze gedaante nog maar kort hier, voordat ik naar mijn Vader ga. Jullie geloven in mij—jullie zijn mijn apostelen en dat zullen jullie altijd blijven. Blijft geloven en houdt je verbondenheid met mij in herinnering wanneer ik ben heengegaan, ook nadat jullie misschien zijn teruggekeerd naar het werk dat jullie plachten te doen voordat jullie mijn leven gingen delen. Laat geen enkele verandering in jullie werk in de buitenwereld ooit van invloed zijn op jullie trouw. Hebt geloof in God en vertrouwt op hem tot aan het einde van jullie dagen op aarde. Vergeet nooit dat, als je door geloof een zoon van God bent, alle eerlijk werk hier op aarde heilig is. Niets wat een zoon van God doet, kan onbeduidend zijn. Doet daarom van nu af aan je werk als voor God. En wanneer jullie klaar zijn in deze wereld, heb ik andere en betere werelden waar jullie eveneens voor mij zult werken. En in al dit werk, hier op deze wereld en op andere werelden, zal ik met jullie meewerken en mijn geest zal in jullie wonen.’

192:2.14

Het was bijna tien uur toen Jezus terugkwam na zijn gesprek met de Alfeüs-tweeling, en toen hij de apostelen verliet, zei hij: ‘Vaarwel, tot ik jullie allemaal morgen omstreeks het middaguur weer zal zien op de berg waar jullie bevestigd zijn.’ Toen hij aldus gesproken had, verdween hij uit hun gezicht.


◄ 192:1
 
192:3 ►