◄ Verhandeling 190
  Deel 4 ▲
Verhandeling 192 ►
Verhandeling 191

Verschijningen aan de apostelen en andere leiders

De verschijning aan Petrus  •  De eerste verschijning aan de apostelen  •  Bij de morontia-schepselen  •  De tiende verschijning (in Filadelfia)  •  De tweede verschijning aan de apostelen  •  De verschijning in Alexandrië

DE zondag van de opstanding was een verschrikkelijke dag in het leven van de apostelen: tien van hen brachten het grootste deel van de dag achter gegrendelde deuren in de bovenzaal door. Zij hadden wel uit Jeruzalem kunnen ontvluchten, maar waren bang dat zij door de agenten van het Sanhedrin gearresteerd zouden worden, wanneer dezen hen buiten zouden aantreffen. Tomas zat in Betfage in zijn eentje te tobben over zijn zorgen. Het was beter voor hem geweest als hij bij zijn mede-apostelen was gebleven, en hij zou hen hebben kunnen helpen hun gesprekken in vruchtbaarder richting te leiden.

191:0.2

De hele dag door bleef Johannes het idee verdedigen dat Jezus uit de dood was verrezen. Hij somde wel vijf verschillende momenten op waarop de Meester had verzekerd dat hij weer op zou staan en ten minste drie gelegenheden waarbij hij had gezinspeeld op de derde dag. De instelling van Johannes was van aanzienlijke invloed op hen, in het bijzonder op zijn broer Jakobus en op Natanael. Johannes zou stellig nog meer invloed op hen hebben gehad als hij niet het jongste lid van de groep was geweest.

191:0.3

Hun afzondering droeg in belangrijke mate bij tot hun moeilijkheden. Johannes Marcus hield hen op de hoogte van wat er zich rondom de tempel afspeelde en vertelde hen over de vele geruchten die zich in de stad aan het verspreiden waren, maar hij kwam niet op de gedachte om inlichtingen in te winnen bij de verschillende groepen gelovigen aan wie Jezus reeds was verschenen. Dit was het soort dienstverlening dat tot dusver door de koeriers van David was verricht, maar die waren allen afwezig in verband met hun laatste opdracht om als herauten van de opstanding op te treden bij de groepen gelovigen die ver van Jeruzalem woonden. Voor het eerst in al die jaren beseften de apostelen hoezeer zij voor hun dagelijkse inlichtingen omtrent de aangelegenheden van het koninkrijk afhankelijk waren geweest van de koeriers van David.

191:0.4

Het was kenmerkend voor Petrus dat hij deze gehele dag emotioneel weifelde tussen geloof en twijfel aangaande de opstanding van de Meester. Petrus kon zich niet losmaken van de aanblik van de grafdoeken die in het graf hadden gelegen alsof het lichaam van Jezus er zojuist uit verdampt was. “Maar,” zo overlegde Petrus bij zichzelf, “als hij verrezen is en zich aan de vrouwen kan vertonen, waarom vertoont hij zich dan niet aan ons, zijn apostelen?” Petrus werd bedroefd, telkens wanneer hij bedacht dat Jezus misschien niet tot hen wilde komen omdat hij, Petrus, bij de apostelen was, omdat hij hem die nacht op de binnenplaats van Annas had verloochend. En dan putte hij weer troost uit het woord dat door de vrouwen was overgebracht: “Ga heen en zeg het mijn apostelen—en Petrus.” Maar om bemoedigd te kunnen worden door deze boodschap, moest hij wel geloven dat de vrouwen de verrezen Meester werkelijk hadden gezien en gehoord. Zo werd Petrus de gehele dag heen en weer geslingerd tussen geloof en twijfel, tot hij zich even na acht uur naar buiten waagde op de binnenplaats. Petrus had bedacht dat hij zich maar moest terugtrekken uit de kring der apostelen, zodat hij geen belemmering zou vormen voor de komst van Jezus vanwege zijn verloochening van de Meester.

191:0.5

Jakobus Zebedeüs was er aanvankelijk voorstander van om gezamenlijk naar het graf te gaan; hij was er sterk voor iets te ondernemen om het mysterie grondig uit te zoeken. Natanael echter weerhield hen ervan in het openbaar naar buiten te gaan zoals Jakobus wilde, en hij deed dit door hen te herinneren aan de waarschuwing van Jezus om hun leven op dit moment niet nodeloos in gevaar te brengen. Tegen het middaguur had Jakobus zich hierbij neergelegd en wachtte hij met de anderen gespannen af wat er zou gaan gebeuren. Hij sprak weinig: hij was hevig teleurgesteld omdat Jezus niet aan hen verscheen, en hij was onkundig van de vele verschijningen van de Meester aan andere groepen en personen.

191:0.6

Andreas beperkte zich deze dag grotendeels tot luisteren. Hij was meer dan verbijsterd door de situatie en twijfelde zeker even sterk als de anderen, maar hij genoot althans een zeker gevoel van vrijheid van de verantwoordelijkheid om zijn mede-apostelen leiding te geven. Hij was zeer dankbaar dat de Meester hem van de last van het leiderschap had ontheven, voordat zij deze schokkende tijd moesten meemaken.

191:0.7

Gedurende de lange, afmattende uren van deze tragische dag werd de groep meer dan eens slechts overeind gehouden door de veelvuldige wijsgerige raadgevingen die Natanael bijdroeg. Hij had deze dag werkelijk overwicht op de tien. Niet één maal liet hij zich erover uit of hij wel of niet geloofde in de opstanding van de Meester. Maar naarmate de dag vorderde, kwam hij er steeds sterker toe te geloven dat Jezus zijn belofte om op te staan had vervuld.

191:0.8

Simon Zelotes was te zeer verpletterd om aan de discussies deel te kunnen nemen. Het grootste gedeelte van de tijd lag hij op een bank in een hoek van het vertrek met zijn gezicht naar de muur; die hele dag droeg hij nog niet zes maal iets bij. Zijn voorstelling van het koninkrijk was in elkaar gestort, en hij kon niet inzien dat de opstanding van de Meester de situatie wezenlijk kon veranderen. Zijn teleurstelling was zeer persoonlijk van aard en veel te hevig dan dat hij er zich op korte termijn van kon herstellen, zelfs niet toen hij geconfronteerd werd met zulk een geweldig feit als de opstanding.

191:0.9

Van Filippus, die zich gewoonlijk zo weinig uitte, moet merkwaardigerwijs vermeld worden dat hij deze hele namiddag veel praatte. Tijdens de ochtenduren had hij weinig te zeggen, maar de hele middag stelde hij telkens weer vragen aan de andere apostelen. Petrus raakte dikwijls geïrriteerd door Filippus” vragen, maar de anderen namen zijn gevraag goedmoedig op. Filippus wilde speciaal graag weten, vooropgesteld dat Jezus inderdaad uit het graf was verrezen, of zijn lichaam sporen van de kruisiging zou vertonen.

191:0.10

Matteüs was erg in de war; hij luisterde wel naar de discussies van zijn metgezellen, maar meestentijds draaiden zijn gedachten almaar om het probleem van hun toekomstige financiële toestand. Ongeacht de veronderstelde opstanding van Jezus, Judas was weg, David had zonder veel omhaal de geldmiddelen aan hem overgedragen, en zij hadden geen gezagdragende leider meer. Voordat Matteüs ertoe kwam om serieus aandacht te schenken aan hun discussies inzake de opstanding, had hij de Meester reeds van aangezicht tot aangezicht gezien.

191:0.11

De tweelingbroers Alfeüs mengden zich slechts heel weinig in deze ernstige discussies: zij hadden het tamelijk druk met hun gebruikelijke diensten. Eén van hen bracht de instelling van hen beiden tot uitdrukking toen hij, in antwoord op een vraag van Filippus, zei: “Wij begrijpen die zaak van de opstanding niet, maar onze moeder zegt dat zij met de Meester gesproken heeft, en wij geloven haar.”

191:0.12

Tomas was overmand door een van zijn typische buien van wanhopige neerslachtigheid. Een deel van de dag sliep hij en voor de rest liep hij door de heuvels. Hij voelde wel de im-puls om zich bij zijn mede-apostelen te voegen, maar het verlangen om alleen te zijn was sterker.

191:0.13

Er waren een aantal redenen waarom de Meester zijn eerste morontia-verschijning aan de apostelen uitstelde. In de eerste plaats wilde hij dat zij, nadat zij van zijn opstanding hadden gehoord, de tijd zouden hebben om goed na te denken over wat hij hen had verteld over zijn dood en opstanding toen hij nog bij hen was in het vlees. De Meester wilde dat Petrus zou blijven worstelen met enige van de speciale moeilijkheden die hij had, voordat hij zich aan hen allen zou manifesteren. In de tweede plaats, wenste hij dat Tomas bij hen zou zijn ten tijde van zijn eerste verschijning. Johannes Marcus spoorde Tomas op ten huize van Simon in Betfage, vroeg op deze zondagochtend, en bracht de apostelen dit nieuws rond elf uur. Gedurende deze dag zou Tomas op ieder moment naar hen zijn teruggegaan, indien Natanael of twee andere apostelen hem maar waren gaan halen. Hij wilde werkelijk teruggaan, maar na de manier waarop hij de avond tevoren was vertrokken, was hij te trots om eigener beweging zo spoedig terug te keren. De volgende dag was hij zo terneergeslagen, dat het hem bijna een week kostte voordat hij ertoe kon besluiten terug te gaan. De apostelen wachtten op hem en hij wachtte tot zijn broeders hem zouden komen zoeken en hem zouden vragen om bij hen terug te komen. Aldus bleef Tomas van zijn metgezellen weg, tot de avond van de volgende zaterdag toen Petrus en Johannes, nadat de duisternis was gevallen, naar Betfage liepen en hem mee terugbrachten. Dit is dan ook de reden waarom zij niet onmiddellijk naar Galilea gingen toen Jezus voor de eerste maal aan hen was verschenen: zij wilden niet zonder Tomas gaan.


 
 
191:1 ►
Het Urantia Boek