◄ 190:4
Verhandeling 190
191:0 ►

Morontia-verschijningen van Jezus

5. De wandeling met de twee broeders

190:5.1

In Emmaüs, ongeveer tien kilometer ten westen van Jeruzalem, woonden twee broers, schaapherders, die de Paasweek in Jeruzalem hadden doorgebracht. Cleopas, de oudste van de twee, geloofde half en half in Jezus, hij was althans uit de synagoge geworpen. Zijn broer Jakob geloofde niet, ofschoon hij zeer geboeid was door wat hij had gehoord over het onderricht en het werk van Jezus.

190:5.2

Op deze zondagnamiddag, even vóór vijf uur, ongeveer vijf kilometer buiten Jeruzalem, terwijl ze vermoeid over de weg naar Emmaüs liepen, spraken deze broers zeer ernstig over Jezus, zijn onderricht, zijn werk en in het bijzonder over de geruchten dat zijn graf leeg was, en dat bepaalde vrouwen met hem hadden gesproken. Cleopas was min of meer geneigd deze berichten te geloven, maar Jakob hield vol dat de hele geschiedenis waarschijnlijk bedrog was. Terwijl ze zo debatteerden en discussieerden op weg naar huis, kwam de morontia-verschijning van Jezus, die zich nu voor de zevende keer manifesteerde, naast hen lopen, terwijl zij voortgingen. Cleopas had Jezus dikwijls onderricht horen geven en had bij verschillende gelegenheden met hem gegeten ten huize van gelovigen in Jeruzalem. Hij herkende de Meester echter niet, zelfs niet toen deze vrijelijk met hen sprak.

190:5.3

Toen hij een eindje met hen was meegelopen, zei Jezus: ‘Waarover spraken jullie zo ernstig met elkaar toen ik jullie trof?’ En toen Jezus dit gezegd had, stonden ze stil en keken hem verbaasd en verdrietig aan. Cleopas zei: ‘Hoe is het mogelijk dat ge in Jeruzalem verblijft en niet weet welke gebeurtenissen zich daar kortgeleden hebben afgespeeld?’ Daarop vroeg de Meester: ‘Welke gebeurtenissen?’ Cleopas antwoordde: ‘Als ge niets van deze zaken afweet, zijt ge de enige in Jeruzalem die deze geruchten over Jezus van Nazaret niet heeft gehoord, over deze Jezus die een profeet was, machtig in woorden en daden in de ogen van God en alle mensen. De overpriesters en onze bestuurders hebben hem aan de Romeinen uitgeleverd en geëist dat dezen hem zouden kruisigen. En velen van ons hadden nu juist gehoopt dat hij degene zou zijn die Israel zou bevrijden van het juk der heidenen. Maar dat is nog niet alles. Het is nu de derde dag na zijn kruisiging en zekere vrouwen hebben ons vandaag verbijsterd door te verklaren dat ze heel vroeg vanmorgen naar zijn graf zijn gegaan en het leeg hebben aangetroffen. Deze zelfde vrouwen beweren nadrukkelijk dat zij met deze man hebben gesproken en houden vol dat hij uit de dood is verrezen. En toen de vrouwen dit aan de mannen berichtten, zijn twee van zijn apostelen naar het graf gerend en en hebben zij ook gezien dat het leeg was’—en hier onderbrak Jakob zijn broer door te zeggen, ‘maar ze zagen Jezus niet.’

190:5.4

Toen ze weer doorliepen, zei Jezus tot hen: ‘Wat begrijpt ge de waarheid langzaam! Nu ge me vertelt dat jullie gesprek ging over het onderricht en het werk van deze man, kan ik jullie opheldering geven, want ik ben maar al te goed bekend met dit onderricht. Herinnert ge u niet dat deze Jezus altijd leerde dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was en dat alle mensen, omdat zij zonen van God zijn, vrijheid en bevrijding moeten vinden in de geestelijke vreugde van de vriendschap in de broederschap die liefdevol dient in dit nieuwe koninkrijk van de waarheid van de liefde van de hemelse Vader? Herinnert ge u niet hoe deze Zoon des Mensen het heil van God voor alle mensen verkondigde, terwijl hij de zieken en de bedroefden hielp en degenen die bevangen waren door vrees en geknecht door het kwaad, in vrijheid stelde? Weet ge niet dat deze man uit Nazaret zijn discipelen vertelde dat hij naar Jeruzalem moest gaan om overgeleverd te worden aan zijn vijanden die hem ter dood zouden brengen, en dat hij op de derde dag zou verrijzen? Is jullie dit alles niet gezegd? En hebt ge nooit in de Schrift gelezen over deze dag des heils voor Joden en niet-Joden, waar geschreven staat dat in hem alle volkeren der aarde gezegend zullen worden; dat hij het roepen der behoeftigen zal horen en de zielen der armen die hem zoeken zal redden; dat alle natiën der aarde hem de gezegende zullen noemen? Dat deze Bevrijder zal zijn als de schaduw van een hoge rots in een dor land. Dat hij de kudde zal weiden als een ware herder, de lammeren in zijn armen zal nemen en hen zachtkens aan zijn hart zal dragen. Dat hij de ogen der geestelijk blinden zal openen, en degenen die in wanhoop zijn gevangen, naar buiten zal leiden in de volle vrijheid en in het licht; dat allen die in duisternis zijn gezeten het grote licht van het eeuwige heil zullen zien. Dat hij de gebrokenen van hart zal verbinden, vrijheid zal verkondigen aan hen die de gevangenen zijn van zonde, en de gevangenis zal openen voor degenen die geknecht zijn door vrees en gebonden door het kwaad. Dat hij degenen die treuren zal vertroosten en de vreugde des heils over hen zal uitstorten, in de plaats van verdriet en een bezwaard gemoed. Dat hij het verlangen van alle natiën zal zijn, en de eeuwigdurende vreugde van hen die rechtvaardigheid zoeken. Dat de- ze Zoon van waarheid en rechtvaardigheid over de wereld zal opgaan met genezend licht en reddende kracht; ja, dat hij zijn volk zal redden van hun zonden; dat hij hen die verdwaald waren, werkelijk zal zoeken en redden. Dat hij de zwakken niet zal vernietigen, maar heil zal brengen aan allen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid. Dat zij die in hem geloven, het eeuwige leven zullen hebben. Dat hij zijn geest zal uitstorten op alle vlees en dat in een ieder die gelooft zijn Geest van Waarheid een bron van water zal zijn dat opwelt tot in het eeuwig leven. Hebt ge niet begrepen hoe groots het evangelie van het koninkrijk was dat deze mens jullie heeft gebracht? Ziet ge niet welk een groot heil tot u gekomen is?’

190:5.5

Ze waren nu dicht bij het dorp gekomen waar de broers woonden. Geen woord hadden deze twee mannen gesproken sinds het ogenblik dat Jezus was begonnen hen te onderrichten, terwijl zij hun weg vervolgden. Al spoedig hielden ze stil voor hun eenvoudige woning en Jezus wilde afscheid van hen nemen en verder gaan, maar zij noopten hem binnen te komen en bij hen te blijven. Ze hielden vol dat het spoedig donker zou zijn en dat hij bij hen moest overnachten. Tenslotte stemde Jezus toe, en heel spoedig nadat zij naar binnen waren gegaan, gingen ze zitten om te eten. Ze gaven hem het brood om het te zegenen, en toen hij begon het te breken en het hun aan te reiken, werden hun ogen geopend en zag Cleopas dat hun gast de Meester zelf was. En toen hij zei ‘Het is de Meester...’ verdween de morontia-Jezus uit hun ogen.

190:5.6

En toen zeiden ze tegen elkaar: ‘Geen wonder dat onze harten brandende waren in ons, toen hij met ons sprak terwijl we onderweg waren! en toen hij de leringen van de Schrift opende voor ons verstand!’

190:5.7

Zij wilden niet thuis blijven om eerst te eten. Ze hadden de morontia-Meester gezien en snelden het huis uit, terug naar Jeruzalem om daar het goede nieuws te verspreiden van de verrezen Heiland.

190:5.8

Die avond om ongeveer negen uur, kort voordat de Meester aan de tien verscheen, onderbroken deze twee opgewonden broers de apostelen in de bovenzaal met de verklaring dat zij Jezus hadden ontmoet en met hem hadden gesproken. En zij vertelden al hetgeen Jezus hun had gezegd en hoe zij niet hadden gezien wie hij was tot het moment van het breken van het brood.


◄ 190:4
 
Verhandeling 191 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.